Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4915

4915 Het verenigen van geest, ziel en lichaam - Strijd tegen materie

16 juni 1950: Boek 56

De grootste bevrediging en het zekerste gevoel van geborgenheid aan het hart van de Vader liggen in het inzien van de waarheid uit God. Want wie God heeft leren kennen door het overbrengen van de waarheid, is in zijn geest al met Hem verbonden. Hij voelt zich als een deel van Hem en naar de ziel daarom vrij en onbezorgd, ofschoon het lichaam nog aards is gebonden. Dus kan de mens naar zijn lichaam nog wel lijden, maar steeds alleen dan, wanneer hij de terechtwijzingen van de ziel geen gehoor schenkt, wanneer de aarde hem soms nog belast en hij tracht haar het hoofd te bieden in plaats van de ziel te raadplegen, dat wil zeggen zich serieus afwendt van wereldse gedachten en hulp in de nood zoekt bij de ziel, die hem dan de ongegrondheid van aardse zorgen toont en hem naar de goddelijke liefde verwijst, die steeds helpt waar de hulp gelovig wordt verwacht. Want de ziel heeft het inzicht en kan zich niet alleen handhaven met haar weten, waar de gedachten van de mens nog naar buiten zijn gericht in plaats van naar binnen. Het gevoel van geborgenheid doet zich dadelijk voor wanneer de mens de eenzaamheid zoekt en de verbinding met God tot stand brengt. Een verbinding die wel dadelijk door de ziel wordt verzorgd, maar waar de mens zich niet bewust van is zolang zijn gedachten afdwalen. Sluit hij zich echter bij de ziel aan, dan kan ze hem dadelijk de vrede en de rust verschaffen die ze zelf bezit door het inzicht in de eeuwige waarheid. Want de ziel is verenigd met de geest in haar, die een deel is van de geest van de Vader van eeuwigheid. Waar geest en ziel al één zijn, is de mens alleen naar het lichaam nog in nood, zolang, tot ook dat zich bij de geest en de ziel aansluit. Maar daar de mens midden in het leven staat is hij voortdurend blootgesteld aan benarde toestanden van buitenaf, die echter alleen ten doel zullen hebben, dat ook het lichaam zich naar vermogen vergeestelijkt, dat het bewust de juiste verhouding tot de materie aanneemt. Dat het niet haar slaaf, maar haar meester wordt. De mens mag zich niet laten verontrusten door zaken die alleen zuiver werelds zijn. En daarom moet hij steeds weer strijden met wat hem voortdurend in het nauw zal brengen en wat hij moet overwinnen, doordat hij zich er van afwendt, de blik naar boven richt en God tot de inhoud van zijn gedachten maakt. Dan wijkt alles wat hem bezwaart van hem. Dan ervaart hij de macht en kracht van God en hij voelt zich onder Zijn hoede geborgen. Dan wijken ook alle schaduwen van wereldse zorgen. Dan vertrouwt hij zich toe aan Zijn liefde en genade en hij vindt rust in God.

Maar de waarheid moet al op hem hebben ingewerkt. Hij moet God hebben herkend en Hem liefhebben, omdat anders de ziel zich niet met de geest zou kunnen verenigen en dan het lichaam de ziel meetrekt in de aardse strijd. Daarom is het eerste doel van de mens in de waarheid te staan, omdat dan op een juist herkend Wezen wordt aangestuurd en het bewuste aansturen op God de vereniging van geest en ziel tot gevolg heeft.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte