Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3354

3354 Het beïnvloeden door lichtwezens door middel van gedachten

3 december 1944: Boek 43

Zodra een lichtdrager in het hiernamaals, een wezen dat weet, gehoor kan vinden bij een mens, blijft hij steeds in diens nabijheid om elke gedachte te beïnvloeden, om hem dus voortdurend te onderrichten. Maar steeds blijft de wil van de mens doorslaggevend of de pogingen van het lichtwezen succes hebben. Want ofschoon het wezen vol kracht is en geheel en al bezit zou kunnen nemen van het denken van de mens, wordt deze niet in zijn wilsvrijheid beperkt, dus nooit wordt het weten hem tegen zijn wil in overgebracht. En daarom vraagt het onderrichtend bezig zijn van de kant van de lichtwezens een bovenmatig geduld. Zij moeten steeds weer de gedachten van de mens op een bepaald thema richten waarover zij bereid zijn opheldering te geven en ze mogen niet ongeduldig worden wanneer deze gedachten afdwalen.

En daarom moet hun liefde voor de mensen groot zijn, zodat ze steeds weer begrip opbrengen voor hun zwakheden en niet ophouden te proberen de mensen te interesseren voor het geestelijke weten. En daarom zal een mens die in innerlijkste verbinding met de lichtwezens staat, ook een andere gedachtenwereld hebben. Hij zal, ofschoon hij nog niet op een in het oog lopende manier is onderwezen, veel nadenken over geestelijke thema's, en dit nadenken zal hem bevredigen, omdat het hem een antwoord oplevert dat hem bevalt. En dan kunnen de lichtwezens in actie komen, ze kunnen zich te allen tijde in de gedachtengang van de mens mengen, ze kunnen hun denken op de mensen overdragen. Maar het hangt van de bereidwilligheid van de enkeling om tot zich te nemen af, of hun inspanning en geduld succesvol is. Want hoe bereidwilliger hij is, des te opmerkzamer hij in zijn binnenste luistert, dat wil zeggen, hij slaat acht op zijn gedachten, hij laat ze niet meteen vallen, maar verwerkt ze en pas dan kunnen ze werkzaam worden, dus hem actief laten worden, om uit te voeren wat hem door middel van gedachten wordt aangeraden.

Heeft de mens deze overdracht door middel van gedachten gehoor geschonken, dan komt ook het verlangen bij hem op, het gehoorde, dus dat wat geestelijk is opgenomen, aan de medemens over te dragen, want wat hem innerlijk bezighoudt, spoort hem ook aan dit verder te geven. En dan is dit een voorbereiden van de medemensen voor de werkzaamheid van de lichtwezens aan hem, want zodra er iemand zijn oor opent voor datgene wat hem wordt meegedeeld, begint hij ook na te denken en kan het lichtwezen weer ingrijpen en voedsel aan zijn denken geven in de vorm van vragen en opheldering door middel van gedachten.

Alle mensen zijn aan zulke lichtwezens toevertrouwd, alle mensen zijn door hen omringd en ze letten op elke gedachte. En zodra het denken zich op geestelijke zaken richt, dus op datgene wat buiten het aardse leven ligt, wat niet het lichaam, maar de ziel van de mens betreft, proberen de lichtwezens het denken in goede banen te leiden doordat ze het ware weten, het antwoord op de vragen die hen bezig houden, hun door middel van gedachten toefluisteren, zodat ze, als van hen zelf uitgaande, er aandacht aan schenken en bij goede wil van de mens ook gewaardeerd worden. Want de gedachte wordt pas waardevol als hij wordt omgezet in de daad, wanneer dat, wat de mens door middel van gedachten wordt aangeraden, ook wordt uitgevoerd in overeenstemming met de raad. Maar bij veel mensen zijn de inspanningen van de lichtwezens zonder succes, omdat ze alleen aardse zaken nastreven en voor geestelijke arbeid of geestelijk weten niet ontvankelijk zijn. Daar zijn de lichtwezens dankbaar voor elke steun door de mond van een mens. Want de lichtwezens kunnen zich niet openlijk openbaren en ook niet tegen de wil van de mens in hen in het ware weten inwijden, integendeel is het steeds de wil van de mens zelf, die het werk van de lichtwezens bij zichzelf toelaat of weigert. En de lichtwezens zijn aan wetten gebonden, omdat de vrije wil van de mens onaangetast moet blijven om het volmaakt worden van de mens niet onmogelijk te maken.

Daarom kan het ware weten de mensen alleen worden bijgebracht wanneer hun wil zelf actief wordt, doordat ze zich dus ongedwongen aan de invloed van diegene overgeven die als verkondiger van het licht, hen met het ware weten vertrouwd maakt. Dan pas kunnen de lichtwezens die hem omringen ook bij hem hun arbeid verrichten, ze kunnen hem door middel van gedachten onderrichten en hem uitsluitsel geven over alle vragen die hem bezighouden. En dan wordt hij voortdurend geestelijk geleid en verzorgd, en zijn denken wordt in rechte banen geleid, want de lichtwezens beschikken over grote kracht en macht, zo gauw maar de wil van de mens zich niet verzet tegen hun inwerking.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte