Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3329

3329 Eigen verantwoording - Dogma

14 november 1944: Boek 43

Ieder mens draagt zelf de verantwoordelijkheid voor zijn ziel en dus moet hij zich verantwoorden voor elke slechte daad, evenals ook voor elk nalaten van een goede daad. Hij kan zijn schuld noch op anderen afschuiven, noch door anderen laten vereffenen, maar hij moet ze zelf aflossen op aarde of in het hiernamaals. En evenzo kan alleen hij de toestand van zijn rijpheid verhogen; die kan hem niet worden geschonken. Integendeel, hij moet zijn best doen een leven te leiden naar de Wil van God. Dus moet hij zelf de zorg voor zijn zieleheil op zich nemen, omdat geen medemens deze van hem kan overnemen. Bijgevolg moet hij zich ook op de hoogte laten brengen van de Wil van God en dus Zijn Woord aannemen, Dat hem de goddelijke Wil bekend maakt. En hij moet nu het Woord van God op zich laten inwerken. Hij mag daarom niet blindelings geloven wat mensen hem willen voorleggen, maar hij moet dit laatste onvermijdelijk met het Woord Gods vergelijken en pas als het hiermee geheel en al overeenstemt, mag hij zich aan zijn invloed overgeven.

Als de mens voor zichzelf de verantwoordelijkheid draagt, dan draagt hij die ook voor de geestelijke leringen, die hij de zijne noemt. Dus heeft hij de plicht alles aan een onderzoek te onderwerpen, wat hem wordt aangeboden, want juist daarvoor moet hij zich verantwoorden. Hij kan er zich niet op beroepen, dat hem dwaling werd aangeboden en hij bijgevolg niet tot de waarheid kon komen. Hij moet daarentegen zelf zijn best doen achter de waarheid te komen, die hem evenzo wordt aangeboden als hij ze verlangt. Want verlangt God later rekenschap van hem, dan zal Hij hem tevoren elke mogelijkheid geven het ware in te zien en ook na te kunnen leven. Maar verlaat de mens zich op wat de medemens hem aanbiedt, dan omzeilt hij elke verantwoordelijkheid. Hij probeert de medemens ermee op te zadelen, die hem onderricht heeft. Maar God heeft hem het verstand gegeven en de gave van het denken. En met behulp van deze gave kan hij zelf beslissen wat goed is en door God gewild en daar naar handelen. Bijgevolg kan hij dan ook tot verantwoording worden geroepen.

Daarom kan een schools overgebracht geestelijk weten - dus ook leerstellingen, die de mens schools aanneemt - niet toereikend zijn voor de volledige kennis van de Wil Gods, zolang het niet, door eigen nadenken daarover, in de mens het verantwoordelijkheidsgevoel wekt en bevordert. En bij ernstig nadenken zal de mens inzien, welke leren God de mens heeft gegeven en welke leren van menselijke kant werden toegevoegd. Om zich dus eens te kunnen verantwoorden moet de mens zich vooreerst met het ontvangen weten bezighouden en hij zal daardoor, als hij verlangend is naar de waarheid, ook waarheid en dwaling uit elkaar kunnen houden. Terwijl een dogmatische leer het verantwoordelijkheidsgevoel in hem verstikt, ja verstikken moet, omdat het geloof aan wat geëist wordt of wat moet worden nagekomen een zuiver mechanische aangelegenheid wordt en de mens zich niet meer verantwoordelijk voelt voor wat hij gewetensvol meent te vervullen. Want wat hij doet, doet hij uit een zekere dwang, omdat het van hem wordt geëist. Het is geen handeling uit vrije wil, ofschoon hij het ook kan weigeren of het bevolene buiten beschouwing kan laten. De innerlijke drang ontbreekt, die aanleiding zou moeten zijn voor elke handeling, voor alles wat God van de mensen vraagt.

De mens moet zich ervan bewust zijn, dat alleen datgene door God wordt gewaardeerd, wat hij uit liefde doet; dat dus het denken en handelen alleen door de liefde moet zijn bepaald en dat elke liefdeloosheid een zonde is tegen God, Die de Liefde Zelf is, en de mens zich daarvoor moet verantwoorden. Wat hem dus bevolen wordt, wat hem tot plicht wordt gemaakt, schakelt het vrije denken en handelen uit en de mens verantwoordt zich in zekere zin alleen voor de wereld, dus tegenover diegenen, die hem een plicht hebben opgelegd. En daarom kan het de ziel weinig voordeel opleveren, wat de mens niet van binnen uit doet. Daar dus nooit de medemens de verantwoording voor de ziel kan overnemen, maar de mens ze zelf moet dragen, heeft hij ook de plicht zijn denken en handelen te onderzoeken, of het met de Wil van God overeenstemt. En daarom moet hij op de hoogte zijn van Gods Wil, Die hem door Zijn Woord wordt overgebracht. En dus moet het Woord Gods grondslag zijn, maar niet menselijke uitleggingen en toevoegingen. En om dit te onderzoeken, om zich later te kunnen verantwoorden, is een innige verbinding met God nodig, Die een mens, die naar de waarheid verlangt, nu ook door middel van gedachten Zijn Wil zal openbaren.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte