Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3308

3308 Innerlijke aandrang is aanwijzing van God - Het onderwerpen van de wil

27 oktober 1944: Boek 43

God maakt u Zijn aanwijzingen bekend door uw hart. Zodra u de behoefte voelt een voornemen uit te voeren, zodra u van binnen uit de aandrang voelt, is het steeds de stem van God die u instructies geeft, vooropgesteld dat u er moeite voor doet naar de wil van God te leven, dus op Hem aanstuurt en u zich aan Zijn leiding toevertrouwt. Zijn wil stuurt u dan, doordat u dezelfde wil in u hebt, omdat u zich bewust aan Zijn wil hebt onderworpen. En dan zult u alleen aan de aandrang in uw hart hoeven toe te geven en uw handelen zal juist zijnĀ  en door God gewild.

Maar onderzoek ernstig, welke macht u het recht verleent u te leiden. Innig gebed tot God beschermt u tegen de vijandelijke macht. Maar wat u doet zonder om Gods zegen te hebben gevraagd, wat u doet om alleen een welzijn van het lichaam te bevorderen, wat u doet die heel ver van God afstaat, dat is niet op aanwijzing van Hem, maar op die van Zijn tegenstander en dit is schadelijk voor uw ziel.

Degene die op God aanstuurt, zal nooit hoeven te vrezen verkeerd te denken en te handelen, omdat zijn instelling tot God ook de geestelijke krachten toegang tot hem verleent en hun nu het recht geeft zich beschermend aan de zijde van de mens op te stellen, dus ook de invloed van slechte krachten af te weren. Alleen het verlangen naar God verzekert de mens van goddelijke bescherming. En wie onder Zijn bescherming staat, kan niet verkeerd gaan. Hij kan alleen dat realiseren wat goed is voor zijn ziel. God zelf leidt hem en elke weg die hij gaat is belangrijk en leidt naar het doel.

De mens handelt wel naar eigen goeddunken, zijn wil zet hem aan tot een of andere handeling. En toch is het de wil van God die zich uit door zijn wil, zolang de mens aan de innerlijke aandrang toegeeft. Slaat hij echter geen acht op dit aandringen, dan biedt hij weerstand. Hij wordt besluiteloos, zijn wil is nog niet helemaal aan de wil van God ondergeschikt. En daarvoor moet hij zich in acht nemen, want dit is steeds het gevolg van een verslappen in het gebed.

Hoe inniger zijn verbinding met God is, des te duidelijker ziet hij de voor hem uitgestippelde weg. En des te bereidwilliger volgt hij de instructies van God die zijn hart hem bekend maakt. Alleen de verwijdering van God berooft hem van de fijngevoeligheid voor de goddelijke wil. Want dan is hij op zichzelf aangewezen en onzeker over wat hij doen of laten moet. En zulke toestanden benut de tegenstander van God, doordat hij zich inmengt in de gedachten van de mens. Doordat hij hem ertoe tracht te brengen zijn eigen voordeel aan de basis van elke handeling te leggen.

En dan moet de mens strijden. Hij moet worstelen om de verbinding met God te herstellen, die hem een helder denken oplevert, zodat hij de verzoekingen kan weerstaan. Wie God zoekt, zal niet verkeerd gaan. Wie Hem echter uitschakelt, diens weg is een dwaalspoor. Daarom moet er niets worden begonnen zonder gebed om Gods zegen. Dan zal ook het denken van de mens juist geleid zijn en elke bezigheid zal de wil van God in zich hebben.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte