Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3215

3215 De gelukkig makende uitwerking van geestelijke gaven op ziel en lichaam

8 augustus 1944: Boek 42

De zaligheid van het ontvangen wordt voor de mens lichamelijk niet zo buitengewoon voelbaar zolang het aardse bestaan nog zijn eisen aan hem stelt en hij dus de lichamelijke zintuigen en gedachten niet geheel kan uitschakelen. De ziel leeft dan in zekere zin een verdeeld leven, dat pas tot zijn recht komt wanneer geen aanspraak wordt gemaakt op het lichaam. Dan voelt ze het geluk van de verbinding met God. Dan is ze ook in staat in die mate ontvankelijk te zijn, dat ook het verstand begrijpt wat de geest aan de ziel overbrengt. Dan zal ook de ziel in liefde ontbranden en de behoefte hebben werkzaam te zijn, omdat dan de kracht van de liefde haar doorstroomt. Toch blijft de ziel niet onaangeraakt door de werking van geestelijke gaven, al bespeurt ze ook niet bewust het gelukkig makende gevoel. Ze neemt een weten op dat haar bij blijft en dat plotseling bovenkomt als ze dit weten nodig heeft. Ze wordt in zekere zin voortdurend gespijzigd en de geestelijke voeding bevordert haar groei, haar rijp worden en dus haar positieve ontwikkeling. Want elke overdracht is een toevoer van kracht die gewild in ontvangst wordt genomen, al is het ook niet met steeds dezelfde bekwaamheid om te begrijpen. De ziel kan zich niet steeds zo afzonderen van haar aardse omgeving, van een sfeer die weinig geschikt is voor een alleen maar geestelijk leven. Maar als ze met de wil om de waarheid te ontvangen en God te dienen, de verbinding met God tot stand brengt, dan wordt haar de genadegave toegestuurd, en een goddelijke gave zal steeds haar uitwerking hebben zodra haar geen weerstand wordt geboden.

Maar de mens moet er in alle ernst naar streven zich zoveel mogelijk van de aarde los te maken. Hij moet zijn geloof zo sterk trachten te maken dat de wereld met haar eisen totaal geen indruk op hem maakt, in het vertrouwen dat God alles zo zal beschikken, zoals het goed is. En hij moet zich des te intensiever aan de geestelijke arbeid overgeven, dan zal hij ook spoedig zuiver lichamelijk het gelukkig makende gevoel bespeuren, omdat de kracht uit God hem moet verkwikken zodra ook het lichaam zich aan haar uitwerking overgeeft. De levenswandel van de mens draagt er wel toe bij in hoeverre het lichaam al dan niet betrokken is bij het in ontvangst nemen van de gaven van boven.

Het naleven van het goddelijke woord draagt de zegen in zich. Het volgen van het woord van God maakt het lichaam en de ziel stil, rustig en vredig. En dan moet elke geestelijke gave in het gevoel van de geestelijke gemeenschap met God ook een gevoel van geluk teweegbrengen. Want de onrust, de wereldse zorgen, het gebrek aan innerlijke vrede belasten het lichaam, zodat het niet kan deelnemen aan het ontvangen van de geestelijke gaven, zodat dus alleen de ziel ontvangt en dit lichamelijk niet of slechts weinig voelbaar is. Maar deze beproevingen blijven de mens niet bespaard, want hij moet zelf proberen ze te doorstaan. Hij moet er ijverig tegen vechten van het lichaam afhankelijk te zijn. Hij moet steeds weer een poging doen zich los te maken van alle aardse gedachten. Hij moet zijn toevlucht nemen tot de hemelse Vader, Hem zijn nood voorleggen en geheel en al naar Zijn stem luisteren, want alleen Hij kan aardse nood uitbannen, Die ze ook toelaat om de harten van Zijn kinderen te winnen.

De opgave die God op aarde aan de mens stelt is nooit onvervulbaar zodra de mens daarvoor God om bijstand vraagt. Dan zal elke tevoren onontwarbaar schijnende knoop gemakkelijk los te maken zijn. De mens zal slagen in elke arbeid. Hij zal het leven aankunnen, want hij komt in de eerste plaats zijn geestelijke opdracht na, hij brengt de verbinding met God tot stand. God heeft de mensen aardse hulp beloofd en Zijn beloften gaan in vervulling, maar aan de geestelijke vorming van zichzelf moet hij uit eigen aandrang werkzaam zijn. En hij doet dit zodra hij zich vaak in zichzelf terugtrekt en samenspraak houdt met de Vader in de hemel, zodra hij Hem om geestelijk voedsel vraagt en zich zal laten onderrichten in deemoedige overgave aan Hem. En de kracht uit God zal nooit zonder uitwerking wegstromen, maar steeds de ziel ten goede komen, echter pas voelbaar wanneer ook het lichaam zich volledig aan Hem overgeeft en geen acht slaat op de wereld. Wanneer het samen met de ziel de vereniging met de geest in zich nastreeft en dus zijn eigenlijke taak op aarde probeert te vervullen: de materie te overwinnen en zich aan te passen aan de eeuwige Godheid, Die het zal onderrichten door het innerlijke woord, opdat hem het bereiken van het doel gemakkelijk zal vallen en hij volmaakt zal worden.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte