Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/3144

3144 Ongeschreven wet - Liefde bekoeld

2 juni 1944: Boek 41

Het is een ongeschreven wet dat de mensen elkaar moeten bijstaan, dat de sterke de zwakke helpt, dat nood en ellende zal worden gelenigd en ieder zal uitdelen wat hij bezit als het de ander ontbreekt. En deze ongeschreven wet wordt niet meer nageleefd, omdat het niet door aardse macht is bekrachtigd. De mensen vervullen alleen nog wat onder dwang van hen wordt geëist en dit is geen werk van naastenliefde, ofschoon het werk van liefde moet voorstellen. Alleen wat de mens uit innerlijke aandrift, uit gevoel van diepste liefde en erbarmen voor de medemens doet, kan door God als een werk van naastenliefde worden beschouwd. Maar deze innerlijke aandrang ontbreekt de mensen, omdat ze de liefde niet meer kennen. En al wordt ook van hen geëist zich voor de medemensen in te zetten, toch zijn dit werken waaraan het echt belangrijkste motief ontbreekt.

Het is liefde die wetmatig wordt beoefend, geen liefde zoals God ze van de mensen vraagt, zoals ze moet zijn om God gelijkende mensen te vormen die de aaneensluiting met God vinden. En toch is deze wet van God uit de mensen in het hart gelegd. Want ieder mens weet hoe hij moet handelen om welgevallig voor God te leven op aarde. Doch de innerlijke stem die hem ertoe aandrijft, wordt doodgezwegen. Ze wordt niet gehoord en het aanmanen ervan klinkt steeds zachter, tot ze geheel verstomt. En al wordt de mensen nu ook door de dienaren Gods de liefde gepreekt, al wordt hun ook de zegen of schade van hun levenswandel voorgehouden, ook op deze aanmaningen slaan ze geen acht. Ze zijn alleen bedacht op hun eigen welbevinden en gaan aan de nood van de medemens, aan zijn zwakheid en hulpeloosheid onaangedaan voorbij. Hun innerlijk is dood. De liefdesvonk is verstikt. Ze vervallen in liefdeloosheid en haat en zijn tot alle handelingen in staat die de medemens schade toebrengen aan lichaam en ziel.

Dit is een toestand die geen verandering meer doormaakt, die niet ten goede keert wanneer God zich niet met geweld openbaart. Wanneer Hij Zijn stem niet zo luid laat weerklinken dat angst en verschrikking de mensen aangrijpt en ze zich nu ernstig bezinnen op zichzelf en hun levenswandel. Want naar de stem van gelovige mensen luisteren ze niet en uit zichzelf keren ze niet terug op de weg van de liefde. En daarom openbaart God zelf zich, omdat Hij de mensen niet verloren wil laten gaan die alleen maar een aansporing nodig hebben om zich weer te bezinnen.

De liefde mag in het leven niet worden uitgeschakeld, of de mensheid gaat de algehele ondergang tegemoet. Want als de liefde bekoelt, is God op eindeloos verre afstand van het wezen dat Hij uit Zijn liefde liet ontstaan. Maar de liefdeloosheid onttrekt elke kracht aan het wezen en dus stevenen de mensen op de afgrond af, op de vernietiging, als ze de liefde buiten beschouwing laten die de oer-substantie van de goddelijke scheppingswerken is. Waar geen liefde is, kan God niet vertoeven. Maar God is de Behouder van alle dingen en zonder Hem en Zijn kracht storten Zijn scheppingswerken ineen. Zo ook de aarde en met haar elk schepsel, zodra de liefde ervan verdwijnt, zodra de mens zo liefdeloos is geworden dat God - Die als pure Liefde alleen daar kan zijn waar liefde is - Zijn liefde van hem terugtrekt.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte