Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2554

2554 Ontstaan en vergaan - Dood - Het binnengaan in het geestelijke rijk

17 november 1942: Boek 33

Leven en sterven, ontstaan en vergaan, dat is de eeuwige kringloop volgens Gods wijze plan. Pas de geestelijk verlichte mens wordt dit grote geheim duidelijk, dat in deze eeuwige kringloop zijn oplossing vindt. Wat is, moet vergaan om weer te ontstaan. En steeds weer worden de dingen nieuw gevormd, omdat een eeuwig bestaan in de materiële wereld niet mogelijk is. En wat is, moet vergaan, omdat het nog onvolkomen is. En het moet weer opnieuw ontstaan om volmaakter te worden. Want alleen het uiterlijke omhulsel valt uiteen. Maar wat het omhulsel bevat is iets geestelijks, dat wil zeggen iets onvergankelijks, dat het omhulsel ontvlucht om een nieuw omhulsel te bewonen. En dit geestelijke moet volmaakt worden.

Dit ligt aan al het ontstaan en vergaan ten grondslag. En daarom kan niets in de materiële wereld onveranderd blijven, want deze bevat niets volmaakts, daar ze toch alleen ontstaan is om het onvolmaakte de mogelijkheid te bieden volkomen te worden. Heeft het geestelijke de graad van volmaaktheid bereikt, dan kan het de materiële wereld, de aarde, verlaten en binnengaan in het geestelijke rijk. Ontstaan en vergaan is dus noodzakelijk voor de positieve ontwikkeling van het geestelijke en daarom moet al het vergaan verwelkomd worden en al het worden en ontstaan de mensen gelukkig maken.

Het vergaan van welke vorm dan ook betekent een overwinnen hiervan voor het daarin zich bevattende geestelijke, en overwinnen is een zege.

Is de mens tot dit inzicht gekomen, dan maakt hem niets meer bang. Dan ziet hij ook de dood alleen als brug naar het geestelijke rijk. Want nu verlaat het geestelijke, de ziel, haar laatste omhulsel om onbezorgd het geestelijke rijk binnen te kunnen gaan. Maar één ding moet vooraf zijn gegaan: een bewust streven naar de rijpheid van de ziel gedurende het aardse bestaan. Zodra de blik van de mens omhoog is gericht, zodra hij op de hoogte is van de zin en het doel van de belichaming op aarde, streeft hij bewust opwaarts. Hij wil volmaakt worden zodra hij God heeft erkend en zijn herkomst en zijn doel weet. En voor hem betekent de dood een overwinnen van de laatste vorm op aarde, die de ziel nu definitief ontvlucht en bijgevolg ook de materiële wereld. Het omhulsel vergaat, maar het geestelijke ontwaakt tot een nieuw leven, tot een leven dat eeuwig duurt. Maar de mensen kunnen ook een leven leiden, zonder zich bewust te zijn van het doel ervan, en dit uit eigen schuld, zodra ze de materie al te zeer waarderen en daardoor elke geestelijke gedachte in zich verstikken, die hun bewust zou maken van hun eigenlijke taak op aarde. Dan gebruiken ze hun laatste uiterlijke vorm niet meer met het doel de ziel rijp te laten worden. En dan is de dood het einde van hun ontwikkelingsgang op aarde. En de positieve ontwikkeling in alle andere scheppingen ondervindt in deze laatste fase van het aardse leven stagnatie, de ontwikkeling komt tot stilstand.

En dan is het binnengaan in het geestelijke rijk geen ontwaken tot eeuwig leven, maar een toestand van de dood. Een toestand van levenloosheid is het huidige lot van de ziel. Aan het ontstaan en vergaan op aarde is voor dit geestelijke een einde gekomen. Het is alle stadia doorgegaan in een gestadige positieve ontwikkeling, doch in het stadium als mens heeft het gefaald. Het heeft zelf de ontwikkeling onderbroken, omdat dit stadium het de vrije wil had opgeleverd en de mens de vrije wil misbruikte. En het binnengaan in het geestelijke rijk moet voor hem dan begrijpelijkerwijs grote kwellingen en ontgoocheling betekenen, want alleen het volmaakte heeft recht op de eeuwige gelukzaligheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte