Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2392

2392 Recht en rechtvaardigheid – Een moedig verdedigen en zich inzetten

2 juli 1942: Boek 32

Er wordt een absolute vastberadenheid geëist van degenen, die voor recht en rechtvaardigheid opkomen. Ze moeten hun meeste innerlijke gevoel belijden en niet vrezen voor het oordeel van de wereld. Ze moeten elke angstvalligheid laten vallen, waar het erom gaat het rechtvaardigheidsgevoel in de medemensen op te wekken.

De mensheid schrikt ervoor terug om de waarheid openlijk uit te spreken en ze sluit zich meestal bij het oordeel van degenen aan, die macht en aanzien hebben. Ze zijn ver verwijderd van een eigen oordeel zodra het van de eerste afwijkt. En dit is een toegeven aan een zwakte, een gebrek aan zelfverzekerdheid en een teken van moedeloosheid. Maar God heeft strijders nodig, die zonder twijfel de strijd met de tegenstander aangaan. Die zelf rechtvaardig denken en dus het rechtvaardigheidsgevoel bij de medemens vooropstellen, zodat ze vrij en openlijk spreken. Want enkel hierdoor kan Hij Zelf tot de mensen spreken, omdat de mens anders tegen zijn gevoel in zou moeten spreken, als hij in zou stemmen met de meningen van anderen, die van het rechtvaardige denken afwijken.

God eist van de mens ook de volle inzet voor Zijn leer en deze leer heeft de liefde als eerste gebod als voorwaarde voor een juiste levenswijze. Maar waar dit gebod veronachtzaamd wordt, daar kan ook recht en rechtvaardigheid niet beoefend worden, want deze hebben ook weer de liefde voor de medemens als basis.

Degene, die het aan liefde ontbreekt, zoekt alleen maar het eigen voordeel en schakelt rechtvaardig handelen en denken uit. En diens handelswijze moet gebrandmerkt worden om hem tot een rechtvaardig wezen op te voeden. Daarom moeten hem zijn fouten en zwakheden zonder vrees voorgehouden worden, opdat hij zichzelf leert kennen en zijn best doet om rechtvaardige te leven. Maar als diens onrechtvaardigheid zonder tegenspraak geduld of helemaal goedgekeurd wordt, dan wordt hij in zijn verkeerde opvatting gesterkt en kan hij nooit tot het juiste besef komen.

Als de mens God wil dienen, laat hij echter elk woord, elke handeling en elke gedachte aan Hem over en vraagt hij om Gods leiding en kracht. En dan zal hij ongeremd kunnen spreken en zonder vrees op kunnen komen voor dat, wat hij in het hart als waarheid, als rechtvaardigheid voor God, herkent. Hij zal proberen de medemens aan te laten sluiten bij zijn opvattingen. Hij zal hem opvoeden om een helder oordeel te vellen en hem de betekenis van recht en rechtvaardigheid inplanten, zodat hij er zich ook voor in kan zetten, steeds waar dat op zijn plaats is.

Amen

Vertaald door Peter Schelling