Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2363

2363 Denkapparaat De toevloed van goede of slechte gedachten

9 juni 1942: Boek 32

Uit het geestelijke rijk stromen er voortdurend ideeën en opvattingen naar u toe, die u alleen behoeft op te nemen om ze uzelf eigen te maken. Uw wil is beslissend van welke aard deze denkbeelden zijn die u aanneemt, want u kunt zowel het geestelijke overbrengen van het licht - als ook dat van de duisternis u tot eigen maken - al naar uw wil.

Het denkapparaat van de mens is zo fijn geconstrueerd, dat het in werking gezet wordt bij elke geestelijke aanstraling; d.w.z. zodra de gedachten het als een golf omspoelen, treedt het in werking doordat het aanneemt wat hem bevalt, dus door de wil van de mens begunstigd wordt. Want deze beslist, hij verleent in zekere zin een deel van de gedachten toegang, terwijl hij de andere van de hand wijst, en dit naar gelang zijn houding tegenover het goede, het goddelijke, of tegenover de aan GOD vijandige macht. Want de toevloed van gedachten van beide machten, van de geestelijke kracht vol van licht of de duistere geestelijke kracht, ervaart de mens als weldadig of onaangenaam - en neemt daarom de ene aan, terwijl hij de andere afwijst.

Zodoende is de wezenlijke instelling tot GOD beslissend welke ideeën de wil van de mens op zich laat inwerken, want wat zijn denkapparaat eenmaal heeft opgenomen, dat blijft hem voortdurend ter beschikking, want het komt steeds aan de oppervlakte zodra de mens zich daarmee wil bezighouden.

Is nu de wil van de mens naar het goede gekeerd, dan zullen ook de opgenomen gedachten daarmee overeenstemmen, d.w.z. alleen zulke mededelingen bevatten die hem uit het lichtrijk toestroomden - dus de goddelijke Wil niet tegenspreken. Zo'n mens zal zich voornamelijk met geestelijke zaken bezig houden en wereldse zaken buiten beschouwing laten. Hij zal geestelijke honger bespeuren en dät aannemen uit wat geestelijk wordt doorgegeven, wat overeenstemt met zijn verlangen, terwijl hij het andere niet telt.

En zo bouwt ieder mens zijn geestelijk bezit zelf op; het wordt hem van alle zijden aangebracht, d.w.z. goede en slechte krachten spannen zich in hun gedachtenwereld aan de mens te ontsluiten en hem gewillig te maken aan te nemen wat ze hem aanbieden.

Verbindt de mens zich nu in gedachten of in gebed met GOD, dan zal hij vanzelfsprekend ook die zienswijze aannemen die hem door de met GOD verbonden krachten wordt toegestuurd - en door deze krachten wordt ook de invloed van de aan GOD vijandige macht geweerd. Dit zijn allemaal gevolgen van de wilsuitingen van de mens, die zich positief of negatief instelt tegenover het hem aangeboden gedachtengoed.

En daarom kan de mens die naar GOD verlangt gerust zijn dat hij ook juist denkt, want hij stelt zichzelf in staat - door het verlangen naar GOD - de toevloed van geestelijk goede krachten op te nemen. En hij voelt de denkbeelden van de vijandige kracht als vals en niet waard om aan te nemen. De goede geestelijke krachten vormen zijn oordeelsvermogen ijverig voor het goede en het verkeerde, en zij waken er over dat de gewillige mens aan geen slechte invloed ten prooi valt.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte