Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2348

2348 Het stervensuur

27 mei 1942: Boek 32

Het losraken van de ziel van het lichaam is een gebeurtenis die door het lichaam meestal als zeer pijnlijk wordt ervaren, omdat voor een scheiding zonder smart en pijn een bepaalde graad van rijpheid is vereist, die echter zelden door de mensen bereikt wordt. Steeds zal het stervensuur de mens laten beseffen, dat hij ophoudt naar zo'n rijpheid te streven. Dat hij uit eigen kracht niets meer vermag, als hij het menselijk omhulsel verlaten heeft. En naar gelang de toestand van zijn ziel zal hem nu het stervensuur meer of minder zwaar vallen. Zolang de mens nog op aarde vertoeft is hem ook de mogelijkheid gegeven zich te ontdoen van nog aanklevende onrijpe substanties, en de ziel zal haar Schepper in het hiernamaals dankbaar zijn als Hij de ziel daar nog de gelegenheid toe geeft vóór haar sterven, opdat zij in het hiernamaals niet zo hoeft te lijden. Want daar God rechtvaardig is moet de ziel in het hiernamaals haar lot op zich nemen, en heeft ze veel zwaarder lijden nodig om de graad van zielenrijpheid te bereiken.

Zonder deze rijpheid is echter het binnengaan in de lichtsferen niet mogelijk. Zodoende moeten lijden en pijn de ziel deze rijpheid opleveren en zodoende is een moeizaam stervensproces altijd als een opwaarts gaan te beschouwen. De mensen zien alleen maar de pijnlijke staat van het lijden en dat draagt er toe bij dat zij alleen al daarom de dood vrezen, omdat hun het doodsuur ondraaglijk lijkt. En toch is dit alleen maar het gevolg van de overgrote liefde voor de mens, om hem een des te helderder licht te doen toekomen in het hiernamaals. Want deze liefde is de grondslag voor alles.

Lijden en smarten zendt God altijd alleen maar over de aarde met het doel dat het lichamelijk verlangen van de mens gedood wordt, dat hij alleen maar meer aan zijn ziel denkt en deze probeert te vormen tot volmaaktheid. Ieder leed dat hierin resulteert is door God gezegend. De tijd op aarde gaat snel voorbij en met een goede wil kan het worden doorlopen met het afstand doen van al het aardse. Dan vormt de ziel zich naar Gods wil en heeft aan het einde van haar levenswandel geen buitengewoon lijden meer nodig om het lichtrijk binnen te kunnen gaan.

Steeds echter draagt het leed bij tot een verhoogde rijpheid en is daarom een genade voor de mens, die anders zijn fouten en zwakheden in het hiernamaals zou moeten afleggen, wat eveneens uiterst smartelijk zou zijn. Het leed blijft hem dus geenszins bespaard, al gaat het uur van de dood schijnbaar stil en zonder smart voorbij. God kent de toestand van de ziel van de mens en Hij weet ook van zijn bereidwilligheid al het onreine te bestrijden. En zo komt Hij de mens tegemoet doordat Hij hem gelegenheid geeft zijn voornemen uit te voeren, doordat Hij het stervensuur nog tot een laatste mogelijkheid voor hem laat worden om zich te ontdoen van alle onrijpe aanklevingen en gereinigd de eeuwigheid te kunnen ingaan.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte