Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2347
2347 De wil om geestelijk werkzaam te zijn - Krachttoevoer
25 mei 1942: Boek 32
Door elke voorbereiding tot geestelijke werkzaamheid wordt de wil om God te dienen bekendgemaakt. En God zegent deze wil, zodat deze in de daad omgezet kan worden, want de mens heeft kracht nodig om zijn wil tot uitvoering te brengen, welke hem nu door God toegestuurd wordt, overeenkomstig zijn dienstvaardigheid. De geestelijke arbeid is zeer noodzakelijk, omdat de ontwikkeling van de zielen van talloze mensen ervan afhankelijk is, want geestelijke werkzaamheid is het ontvangen en doorgeven van de waarheid uit God.
De mens, die zich veel in gedachten met geestelijke zaken bezighoudt en deze gedachten van hem aan de medemensen ter overweging geeft, voert ook geestelijke werk uit, zodra hij zelf de juiste instelling tegenover God heeft. Dat wil zeggen, dat de gedachten van diegene, die in het geloof in God over Zijn wezen, Zijn werkzaam zijn en Zijn scheppingswerken, waartoe hij zelf behoort, nadenkt, door God Zelf goed geleid worden. En elke uitwisseling van gedachten met eveneens gelovige mensen zal in zoverre geestelijk succes opleveren, dat er steeds weer vragen, in de gedachten of uitgesproken, gesteld worden, welke door de lichtwezens via de gedachten beantwoord worden. En zo zal ook de waarheid ingang vinden onder die mensen, die geestelijk werkzaam zijn.
Het bewuste voorlichtingswerk heeft ook een grote zegen tot gevolg. Dat wil zeggen dat als een mens bereidwillig is om ophelderend op aarde werkzaam te zijn en zich tot waarheidsdrager vormt, dan zal hij altijd tot zegen voor de medemensen werkzaam zijn en God zegent zo’n wil om actief te zijn door de toevoer van buitengewone kracht. Het zal hem dus nooit aan kracht ontbreken, waar deze nodig is.
De mens zal zich altijd naar het licht toekeren. Dat wil zeggen dat diegene, die de wil heeft om dat te doen, wat juist is voor God, naar de waarheid verlangt. Want deze wil al brengt teweeg, dat hem de kracht toegestuurd wordt om te herkennen, welke weg hij moet gaan. En dit herkennen spoort hem al spoedig tot activiteit aan. Het zet hem aan om dat, wat hij ingezien heeft, ook aan de naaste mede te delen en zo begint het geestelijke werk.
God laat Zich vinden door iedereen, die Hem zoekt. Hij geeft antwoord aan iedereen, die ernstig vraagt. Hij geeft kracht aan de zwakken en uithoudingsvermogen aan degenen die streven. De mens moet slechts zelf zijn wil geven. Maar God sterkt ook deze wil, als deze zich naar Hem toekeert. En al het voornemen om zijn werkzaamheid in dienst van de Heer te stellen, getuigt God van de naar Hem toegekeerde wil en heeft tot gevolg, dat de mens deze nu uit kan voeren, want hij zal steeds kunnen volbrengen, wat hij wil, als het voor het zielenheil van de medemens nuttig is. Niets in onuitvoerbaar als de kracht uit God de mens toestroomt en altijd zal de kracht uit God die mens ter beschikking staan, die God zijn wil bekendmaakt om voor Hem werkzaam te zijn.
Maar de werkzaamheid voor Hem bestaat erin om Hem zielen toe te voeren. Dus zal God voor deze taak steeds Zijn zegen geven. Dat wil zeggen Zijn kracht en genade uitdelen. Want de geestelijke nood op aarde is groot en waar een mens deze geestelijke nood tegen zou willen gaan, waar hij de zielen van de medemensen hulpvaardig bij zou willen staan, daar kan hij steeds zeker zijn van de krachttoevoer uit God, zodat hij elke geestelijke werkzaamheid uit kan voeren tot zegen van de medemensen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling