Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2335
2335 Herinnering – Vrije wil – Geloof zonder bewijs
13 mei 1942: Boek 32
Het wezenlijke streeft de laatste belichaming op aarde na, omdat hierdoor de definitieve bevrijding verwacht mag worden. En zodoende moet het nu de laatste levensproef als mens doorstaan. Van elke herinnering over de voorstadia beroofd, opdat het doorstaan van deze levensproef op aarde alleen maar van de beslissing van zijn vrije wil afhangt. De kennis van welke opdracht hem op aarde gegeven is, wordt hem of toegestuurd door onderrichtingen van menselijke zijde of door onderrichtingen via de gedachten door geestelijke wezens en de wil van de mens hoeft alleen maar beslissingen te nemen die hem of dichter bij God kunnen brengen of de afstand tot Hem kunnen vergroten.
Als hij zijn verleden zou kennen, dan zouden zijn handelen en denken beïnvloed worden door dit verleden en van een vrije beslissing zou dan niet gesproken kunnen worden, want de gebondenheid in de vele vormen, die het wezenlijke overwonnen heeft, zou zo belastend op de ziel van de mensen inwerken, dat ze hun leven alleen maar zouden leiden onder een bepaalde dwang of vrees dat ze de voorstadia nog eens zouden moeten doorleven. Maar nooit zou het wezen een graad van rijpheid kunnen bereiken, waar de vrije wil een voorwaarde voor is. Bijgevolg moet de ziel de herinnering ontnomen worden om haar niet onvrij en dus ongeschikt te maken voor haar geestelijke opwaartse ontwikkeling.
Ten tijde van de gang over de aarde wordt de mensen de gevolgen van een goed of een verkeerd leven ter kennis gegeven. Dit geschiedt alleen maar via de weg van de onderrichtingen, die niet bewezen kunnen worden, maar alleen maar geloofd moeten worden, zodat de vrijheid van de wil weer behouden blijft, omdat bewijzen eveneens bepalend op de mensen in zouden werken, zodat de mens weer onder dwang zou handelen. Elke kennis kan voor de mens ontsloten worden en toch zijn goddelijke wijsheden niet te bewijzen, maar deze vereisen een diep geloof en kunnen daarom niet als dwangmiddelen beschouwd worden, waardoor de ziel op een bepaalde weg gedwongen wordt zonder diens wil.
God geeft de mensen onophoudelijk kennis van de gevolgen van hun gang over de aarde, maar steeds op een manier, die hen toch vrij laat handelen. Hij brengt Zichzelf in hun nabijheid, maar dringt Zich niet aan hen op. Maar wat ze ook beslissen, ze moeten de gevolgen op zich nemen, want God heeft hen voor de tijd van de gang over de aarde een hoeveelheid genade toebedacht, die alleen maar gebruikt hoeft te worden. Hij laat de ziel niet hulpeloos aan zichzelf over, maar geeft haar alle denkbare hulp, zodat ze de aardse weg goed aflegt.
En zo is de tijd van de belichaming als mens voor het wezen een ware genadetijd, die hem volledige bevrijding uit de vorm op kan leveren, als het wezen zijn wil daar niet tegenover zet en de genade, die Gods liefde hem geeft, afwijst. Dan heeft het uit vrije wil voor de tegenstander van God gekozen en zijn laatste belichaming op aarde ongebruikt gelaten. En dan moet het in het hiernamaals onder kwellingen en zelfverwijten worstelen en strijden om zijn door eigen schuld veroorzaakt lot draaglijk te maken en een geestelijke vooruitgang op te kunnen tekenen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling