Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2327

2327 Gods wil of toestemming – Vrije wil

8 mei 1942: Boek 32

De wil van God is bepalend voor elke gebeurtenis in de wereld, ook wanneer de menselijke wil hiervan de reden was. Enkel wat God wil of wat Hij toelaat, kan gebeuren of uitgevoerd worden en toch is de mens verantwoordelijk voor zijn wil. God kent sinds eeuwigheid zowel de wil van de mens alsook het effect hiervan en toch verhindert Hij het de mensen niet om hun wil in daden om te zetten. Maar ook overeenkomstig deze daden grijpt Zijn wil zo in, dat daardoor het zielenheil bevorderd kan worden.

Het aardse gebeuren heeft meestal ook een aards effect en dat God deze aardse effecten toelaat, valt voor de mens vaak niet te begrijpen. Maar Gods zorg betreft de zielen van de mensen. Waar deze in gevaar verkeren, grijpt Hij in, maar enkel op zo’n manier, dat de wil van de mens desondanks onaangetast blijft. Hij verhindert het hen niet hun daden uit te voeren, ofschoon deze slecht zijn. Dat wil zeggen alleen maar in liefdeloosheid geboren werden.

En dit laat de mensen aan het bestaan van een God van liefde, wijsheid en almacht twijfelen. Maar een gewelddadige ingreep zal hen net zo aan dit bestaan laten twijfelen, want zolang ze niet inzien, dat de vrijheid van de wil van de mens niet beknot mag worden, als ze dat moeten worden, wat hun bestemming is, dan zullen ze ook niet begrijpen dat de ingreep van God enkel wegens de geestelijke ontwikkeling nodig is, want weer zullen ze alleen maar het aardse gebeuren beschouwen en diens effect op het aardse leven.

Maar steeds is het de goddelijke wil dat bij alles wat er gebeurt op één of andere manier de ziel er zijn voordeel mee kan doen. Dat dus, ofschoon het lichaam in gevaar verkeert, de ziel veilig blijft of er een groot geestelijk voordeel uit kan halen, al naar gelang haar wil. De liefde van God voor Zijn schepselen is zo groot, dat Hij werkelijk niets zou laten gebeuren, wat hinderlijk voor de mens zou zijn bij de weg naar boven, hetgeen de zin en het doel van het aardse leven is.

Maar anderzijds geeft Hij ook de vijandige macht elke mogelijkheid om tot ontplooiing te komen, opdat de vrije wil zelf beslist. Als deze vrije wil naar het kwaad toegekeerd is, zal Hij de mens toch niet onvrij maken, omdat dat tegen de goddelijke orde zou zijn. Maar overeenkomstig de naar het kwaad toegekeerde wil, laat Hij nu dat, wat deze wil teweegbrengt, zijn effect hebben. En die effecten moeten aards wel uiterst smartelijk zijn, als deze een geestelijke vooruitgang tot gevolg moeten hebben, omdat de mensheid anders het kwaad niet leert verafschuwen en steeds meer aan deze macht ten prooi zou vallen.

De geestelijke toestand van de mensen is doorslaggevend als het gaat over of en wanneer God Zelf ingrijpt en het werkzaam zijn van de slechte krachten een halt toeroept. Als de wil van de mens zich naar God toekeert, dan is de macht van het kwaad gebroken en vindt hij geen plaats, waar hij succesvol werkzaam kan zijn. God hindert hem niet, maar de mensen zelf kunnen hem hinderen en bijgevolg zijn ze zelf door hun toestemming of afwijzing ondersteunend of hinderend voor dat wat er gebeurt.

Slechte daden kunnen nooit Gods wil zijn en ze kunnen alleen maar uitgevoerd worden als Zijn wil zich er niet tegen verzet. En zodoende laat Hij dat toe, wat de wil van de mensen zelf teweegbrengt, opdat ze door het effect zelf hun wil veranderen en zo dichter bij hun eigenlijke doel komen. Dat wil zeggen zich naar God toekeren. Maar dat sluit niet uit dat God Zelf ingrijpt, als Hij dit nodig acht. Want ook aan het werkzaam zijn van de slechte krachten zijn grenzen gesteld, die deze niet mogen overschrijden.

Maar als de menselijke wil nog naar hem toegekeerd is, dan zal ook de goddelijke ingreep een uiterst smartelijke uitwerking hebben voor de mensen, want weer is het de ziel, die in gevaar verkeert en die door deze ingreep bevrijd moet worden. Als nu alleen maar het wereldgebeuren beschouwd wordt en diens effect op het aardse leven, dan zal moeilijk aan de kant van de mens erkend worden, dat de wil van God bepalend is en bijgevolg zal God afgewezen worden door degenen, die in het aardse leven geen diepere zin en doel erkennen, omdat ze een wijze en liefdevolle leiding, die door leed en ellende een nadering tot Zich bereiken wil met inachtneming van de wilsvrijheid van de mens, niet kunnen herkennen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling