Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2312

2312 Tijden van nood – Tijden van genade

24 april 1942: Boek 32

Tijden van nood zijn ook tijden van genade, want God in Zijn liefde spant Zich onophoudelijk in om de mensen redding te brengen en Hij gebruikt alle middelen om Zich kenbaar te maken, opdat ze de weg naar Hem vinden en gered worden van de dood en het verderf. Elk leed is een genade, want het is een middel, waarvan God Zich bedient om het denken van de mens te veranderen. God klopt op de harten van de mensen. Hij brengt Zichzelf in hun nabijheid en wacht totdat ze Hem roepen, zodat ze Hem binnen kunnen laten in hun harten om dan met Zijn genade en liefde verder te kunnen werken. Want Gods liefde houdt nooit op. Ze wordt niet beperkt, zoals de liefde van de mens. Ze is zonder einde en betreft eeuwig alleen maar Zijn schepselen, die uit Hem zijn en voor hun eigen geluk naar Hem terug moeten keren.

Dat de mensen deze liefde niet herkennen, is alleen maar het gevolg van hun ver van God verwijderde toestand, die hen blind maakt voor het goddelijke. God houdt rekening met deze toestand en Hij bedenkt de mensen overeenkomstig hiermee. Maar Hij laat hen nooit zonder hulp en alles, wat Hij hen laat overkomen om hen naar Zich toe te leiden, zijn genaden die door Zijn liefde aangeboden worden om hen voor altijd terug te winnen.

En als de mens niet volledig verhard en liefdeloos geworden is, blijven deze genaden ook niet zonder effect. Alleen moeten deze genaden altijd de vrije wil van de mens onaangetast laten. Dat wil zeggen dat elke dwang weggenomen moet zijn. Het moet de mens vrijgelaten blijven om de genaden op zich in te laten werken. Zijn wil mag op geen enkele manier overgehaald worden tot een andere levenswijze, omdat het wezen anders onvrij zou zijn en dit de opwaartse ontwikkeling van de ziel onmogelijk zou maken. En daarom is het lijden enorm zegenrijk, omdat daardoor de mens vaak uit eigen beweging naar God toekeert en zo een genade gebruikt, die Gods liefde hem biedt.

Amen

Vertaald door Peter Schelling