Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2297
2297 Vrijheid van de wil – Laatste uitstel – Verkondigen van het goddelijke woord
11 april 1942: Boek 32
De mensen bewegen zich nog in de vrijheid van hun wil. Ze kunnen nog met gebruikmaking van de levenskracht actief zijn en de goederen, waar ze naar verlangen, voor zichzelf verzamelen. En dit is een genade van God, die ze nog niet goed kunnen begrijpen. Ze kunnen naar eigen goeddunken hun toekomst vormgeven en zo scheppen ze voor zichzelf het lot voor de eeuwigheid: of vrijheid van de geest of het tegendeel, namelijk hernieuwde gevangenschap van dat, wat al een zekere vrijheid bezat.
En de mensen leven er zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel op los. En ofschoon hun er steeds weer over gepredikt wordt, schenken ze geen aandacht aan zulke woorden, omdat ze deze niet geloven. Ze gebruiken hun wilsvrijheid niet voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel en dit is een geestelijke achteruitgang, die hard wordt bestraft na het overlijden van de mens. En omdat de mens de vrijheid van de geest misbruikt of deze niet goed gebruikt, komt zijn ziel weer in de toestand van gebondenheid terecht. Ze moet zich gedurende eindeloze tijden weer in de wil van God schikken, zodat ze de kwellingen van de gebonden wil voelt en weer vurig naar diens vrijheid verlangt.
Het geestelijke in de mens is oorspronkelijk vrij geschapen en zal steeds een verlangen naar deze oertoestand dragen. Maar zolang de weerstand tegen God, dat wil zeggen de eigen liefdeloosheid, nog zo groot is, is in het wezen ook de wil naar de vrijheid maar gering en kan alleen maar door druk en dwang van buitenaf opgewekt of versterkt worden. Daarom bestaat er voor het wezen geen andere mogelijkheid om opwaarts te gaan, dan met een gebonden wil de kwellende gang door de scheppingswerken. Want pas, als het wezen vanuit zichzelf naar vrijheid verlangt, wordt ook de wil in hem actief. En pas dan begint de gang naar de hoogte, want pas dan kan hem licht en kracht bezorgd worden, waardoor die tot vrijheid van de geest kan komen.
Maar de mensheid van deze tijd schenkt geen aandacht meer aan haar vrijheid en gebruikt deze daarom ook niet. En daarom verspeelt ze ook het recht om op aarde te leven, omdat ze geen aandacht schenkt aan de genade van God. Het is dus op geen enkele manier een daad van onrechtvaardigheid, als het verblijf van de mensen op aarde ingekort of hun geheel afgenomen wordt, want ze willen het niet anders, wat ze door het misbruik van hun vrije wil duidelijk bekendmaken.
Maar God laat nog een kort uitstel van executie op Zijn laatste waarschuwing volgen en de mensen, die dit uitstel van executie uitvoerig gebruiken, kunnen hun vrije wil actief laten worden, doordat ze in overeenstemming met de goddelijke geboden leven en hun vrije wil aan God onderwerpen, dus hun vroegere weerstand tegen God opgeven. En daarom moet in deze korte tijd de mensen de goddelijke leer van de liefde dichterbij gebracht worden. Ze moeten er nog eenmaal dringend op gewezen worden, welke verschrikkelijke gevolgen een verkeerd geleide levenswandel op aarde tot gevolg heeft. Er moet hun gepredikt worden over de liefde van God en Zijn voortdurende zorg om Zijn schepselen, die echter ook een naar Hem toegekeerde wil vereist, om een overeenkomstige uitwerking te kunnen hebben.
En daarom is deze tijd bijzonder belangrijk voor de verspreiding van het goddelijke woord, waarbij het opvolgen hiervan hen dringend onderwezen moet worden, opdat het werkzaam kan worden. En dit is de laatste tijd van genade, die aan het laatste gericht voorafgaat en die daarom niet ernstig genoeg genomen kan worden.
Amen
Vertaald door Peter Schelling