Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2290

2290 Gods bescherming van de ontvanger van de openbaringen

6 april 1942: Boek 32

Het geopenbaarde woord van God, dat wil zeggen het woord dat rechtstreeks vanuit God ontvangen wordt, draagt het stempel van de goddelijke liefde in zich, want dit woord is de directe uitstraling van Degene, Die de liefde Zelf is. Zodoende hoeft de ontvanger van dit woord geen bedenkingen te hebben, dat hij ter wille van dit woord in het nauw gebracht zal worden, zolang hij de goddelijke openbaringen in ontvangst neemt. Zowel geestelijke, alsook aardse tegenstanders kunnen hun macht en kracht niet gebruiken, want dezen breken stuk op de kracht van God.

Er kunnen wel verzoekingen, in de vorm van bedreigingen, op de ontvanger van het woord afkomen, maar nooit zullen deze bedreigingen tot uitvoering gebracht worden, want God Zelf waakt over Zijn werktuigen, zolang ze hun taak nog niet vervuld hebben. De wil van de mens om God ten dienste te staan, is de grootste bescherming tegen deze krachten. Hij bouwt daardoor als het ware een ondoordringbare muur om zich heen, die geen tegenstander kan doorbreken. Wie ontvanger van kracht uit God is, kan ook weerstand bieden door juist deze kracht, die hem rechtstreeks toestroomt. Elke aanval moet zonder effect blijven en enkel de zwakte van het geloof kan de kracht om weerstand te bieden, verminderen.

Maar zolang de geest uit God duidelijk werkt, is het bewijs geleverd dat Gods liefde Zijn dienaar een warm hart toedraagt en Zijn liefde en almacht zullen hem beschermen tegen elk gevaar. En bovendien is het goddelijke woord maar zelden naar de aarde te leiden, omdat dit van de gedienstigheid van een mens afhankelijk is. Maar de noodzaak van het overdragen van de zuivere waarheid naar de aarde is voor elk denkend mens begrijpelijk en de macht van God zou werkelijk heel gering zijn, als Zijn wil niet zou voldoen om een dienstwillig mens aan de vijandelijkheden van zijn tegenstander te onttrekken. Deze zal zorgeloos zijn taak kunnen verrichten, omdat hij immers de uitvoerende van de goddelijke wil is en hij een zaak dient, die bevorderlijk is voor het geestelijke welzijn van de mensheid. Dat betekent haar ziel tot heil zal strekken.

Zolang de mens bereid is om als middelaar tussen God en de mensen te dienen, is hij, ofschoon nog op aarde, een medewerker van de wezens van het het rijk, tot waar de aardse macht niet rijkt en zodoende is hij ook onbereikbaar voor de aardse macht, omdat de goddelijke macht zijn levensweg nu leidt en bepaalt volgens Zijn eeuwig raadsbesluit. En zo zal zijn aardse leven zich nu voltrekken volgens de goddelijke wil, want hij onderwerpt zijn wil bewust aan deze wil. Hij liet zich grijpen door de liefde van God. Hij liet zich doorstromen en hij ontvangt nu onophoudelijk goddelijke kracht, waartegen de aardse macht niet meer opgewassen is.

Pas wanneer de mens zijn aardse opdracht vervuld heeft, wordt zijn werkzaam zijn een halt toegeroepen, maar nooit door de mens, maar God Zelf bepaalt het einde, doordat Hij hem wegroept van de aarde, opdat hij zijn verlossende activiteiten in het hiernamaals voort kan zetten, waar hem een nieuwe taak wacht.

Amen

Vertaald door Peter Schelling