Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2287

2287 De goddelijke Liefdevonk - Ware en verkeerde liefde

2 april 1942: Boek 32

De goddelijke Vonk in de mens is de Liefde. God heeft de Liefde in elk mensenhart gelegd en hem nu een taak opgedragen op aarde: de goddelijke Liefdevonk te laten aanwakkeren tot een hoog oplaaiende vlam, die dan alles om zich verteert. De liefde woont dus in alle mensen, maar naar welke zaken deze liefde zich keert, is aan de mensen overgelaten, dat wil zeggen de menselijke wil bepaalt het doelwit van zijn wensen, dus het voorwerp van zijn liefde. Geestelijk verlangen en aardse begeerten kenmerken de ware - dat wil zeggen God welgevallige - en de verkeerde liefde. Want liefde is verlangen naar aaneensluiting.

Wordt de mens met iets vertrouwd gemaakt en hij tracht het te bezitten, dan is de liefde al in hem ontstoken. En met beide wordt hij in kennis gesteld, opdat de mens kan beslissen. Hem worden aardse goederen en verlokkingen der wereld geboden, maar er wordt hem ook geestelijk goed ter beschikking gesteld, zodat de liefde in de mens nu kan beslissen welk object ze als doel neemt. En dienovereenkomstig groeit ook de liefde. Het verlangen naar aaneensluiting geeft dus het aardse leven pas zijn inhoud, want nu streeft de mens naar bezit, geestelijk of aards, al naargelang het geloof en het verlangen naar God sterk is. Daarom zal de liefde de aandrift zijn voor al het handelen en denken.

De wereldse liefde is hetzelfde als liefdeloosheid, want wereldse liefde schakelt de liefde voor God uit, wereldse liefde streeft alleen naar eigen bezit en richt zich nooit op de naaste. Maar eigenliefde is het tegengestelde van naastenliefde, dus uit deze liefde zich in liefdeloosheid tegen de medemens. Want van zichzelf zal ieder mens houden, hoewel zijn denken en handelen tegenover de medemens liefdeloos moet worden genoemd.

In het begin zullen twee begeerten strijden in de mens en dan is het van betekenis aan welke begeerte in zich de mens toegeeft. Is de liefde voor het goede in hem overheersend, dan zal hij spoedig de begeerten naar de wereld overwinnen, want het goede heeft zijn oorsprong in God. Bijgevolg stuurt de mens op God aan en dus richt zijn liefde zich op Hem. En deze liefde uit zich in de liefde voor de naaste en ze zal uitbreken tot een hoog oplaaiende vlam.

Maar de verkeerde liefde zal vergankelijk goed als doel hebben. Ze zal daarom ook onbestendig zijn, ze zal steeds nieuwe dingen ontdekken die ze begeert en deze verkeerde liefde zal de mensen afkerig maken van God en hen naar Diens tegenstander toe leiden. De goddelijke vonk in de ziel van de mens wordt dan niet gevoed, maar veeleer in onzuivere lusten verstikt. De zuivere liefde wordt vervangen door een verlangen, dat eveneens voor liefde wordt aangezien, maar met dit onderscheid, dat ze niet God, van Diens tegenstander als doel heeft, zodat er dus van een verkeerde liefde kan worden gesproken. Deze verkeerde liefde is echter thans het kenmerk van het geestelijke dieptepunt van de mensheid. Want wie God als doel heeft - dus zich met Hem probeert te verbinden - bemint God en is dicht bij Hem, dus geestelijk rijper dan diegenen, die ver van God afstaan door hun verkeerde liefde voor de wereld. Want alleen door de aaneensluiting met God kan de geestelijke rijpheid worden verkregen. En wie daar naar streeft, heeft de ware liefde, hij heeft de goddelijke liefdevonk in zich doen ontbranden en probeert zichzelf te vormen tot liefde.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte