Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2282
2282 Samenwerking met de lichtwezens voor de verlossing
30 maart 1942: Boek 32
Het is een onvergelijkbaar gelukkig makende activiteit om in verbinding met de lichtwezens een aandeel te hebben in het verlossingswerk, want wie al op aarde voor dit werk kiest, heeft de aarde overwonnen. Dat wil zeggen de wilsproef doorstaan, wat het doel van zijn aardse leven is. Door de verbinding met het lichtvolle geestelijke is hij nu ook in staat om uitstralingen uit het lichtrijk te ontvangen. Dat wil zeggen kracht om op aarde werkzaam te zijn in de vorm van het goddelijke woord. Het goddelijke woord geeft de mens, die verlossend werkzaam wil zijn, kracht en iets dergelijks ook aan de ziel, op wie de verlossende werkzaamheid gericht is.
Zodoende moet de omgang met de lichtwezens in de vorm van vragen en antwoorden via de gedachten zo’n effect hebben, dat de mens iets geestelijks toestroomt. Iets, wat de wereld nooit kan bieden, omdat ze het niet bezit. Dit is de wijsheid uit God: de zuivere waarheid. Dit zijn geestelijke goederen, die de lichtwezens in alle overvloed bezitten en af willen geven aan de mensen op aarde.
Maar omdat ze alleen maar aan een tot ontvangen bereid mensenkind mogen geven, spannen ze zich eerst in om in een mens de wil om te ontvangen op te wekken. Hem via de gedachten te beïnvloeden om zich als middelaar tussen God en de mensen ter beschikking te stellen en hem aan te sporen om gevolg te geven aan hun invloeden. Dus alles te doen, wat voorwaarde is voor het ontvangen van licht en kracht uit God.
En maar zelden wordt van de kant van de mens aan deze influisteringen gevolg gegeven. Maar waar een mens bereidwillig is, daar zijn de lichtwezens onophoudelijk actief. Dat wil zeggen op elk moment bereid om zich aan de luisterende mens bekend te maken. Want de nood van de tijd vereist een buitengewoon werkzaam zijn van zowel van de kant van de lichtwezens, alsook van de kant van de bereidwillige aardse mensen, die God hun bereidheid om te dienen aangeboden en om een taak ter verlossing van de zielen gevraagd hebben.
De kracht om deze taak aan te kunnen, wordt hun voortdurend toegestuurd. De mens mag alleen niet moe worden, dat wil zeggen willoos worden. Hij mag zijn geestelijke arbeid niet verwaarlozen en zich weer naar de wereld toekeren. Maar dit valt zelden te vrezen, want wie zich eenmaal met de lichtwezens in verbinding gesteld heeft, die wil de krachtoverdracht niet meer missen en kan enkel soms een beetje zwak worden, om dan met grotere ijver zijn activiteit voort te zetten.
En de mens hoeft nooit meer bang te zijn door deze lichtwezens verlaten te worden. De medewerking van een mens op aarde is zo belangrijk, dat de lichtwezens elke gelegenheid benutten, als ze de bereidwilligheid van de mens bespeuren en ze dus diens wil versterken door geestelijke geschenken, die ze hem doen toekomen. En de mens zal zich steeds inniger bij de lichtwezens aansluiten en de hem toestromende kracht ook gebruiken volgens de wil van de lichtwezens, die ook Gods wil is.
Amen
Vertaald door Peter Schelling