Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2243

2243 Het jongste gericht – Einde van het tijdperk van de verlossing

24 februari 1942: Boek 31

De gehele mensheid zal op de jongste dag gericht worden en een ieder, goed of slecht, zal zijn loon ontvangen. En zodoende zal er een scheiding komen tussen de goeden en de slechten, tussen de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, tussen de gelovigen en de ongelovigen. En God Zelf zal de rechter zijn en een ieder belonen of straffen naar zijn verdienste.

Dit gericht is onafwendbaar en besluit een betekenisvolle periode, een tijd van genade, die de niet-verlosten op aarde verleend werd door Gods enorme liefde. Dit was een tijd van een onophoudelijk worstelen van het lichtvolle geestelijke met de duisternis. Het was een tijd van strijd van al het wezenlijke, dat naar de hoogte streefde en in deze tijd had het wezenlijke de mogelijkheid om zich tot lichtwezens te ontwikkelen, als ze het maar wilden.

Maar er werd door God ook een grens aan het wezenlijke gesteld, doordat de tijdsperiode, die het wezenlijke voor de verlossing ter beschikking stond, sinds eeuwigheid voorbestemd was. En deze tijd was waarlijk zo vastgesteld, dat het volop voldoende was voor de totale verlossing, maar ze werd niet in die mate gebruikt, zoals ze gebruikt had kunnen worden en er werd aan talloze mogelijkheden geen aandacht geschonken, omdat het wezenlijke zijn vrije wil niet gebruikte of deze misbruikte en zich opnieuw bond aan die macht, waarvan het zich had moeten bevrijden.

Het wezen moet zich nu op de dag van het gericht verantwoorden voor diens vrije wil en het gebruik hiervan en het zal al naar gelang zijn wil, zich naar de hemel of de hel wenden. Naar het licht of de duisternis. Zijn lot zal niet anders zijn, dan wat het door zijn wil voor zichzelf geschapen heeft. Het zal geest in alle vrijheid zijn, als het hier op aarde naar gestreefd heeft of weer gebonden worden in de vaste materie, waar het op aarde met al zijn zinnen naar verlangd heeft. Het eerste zal een toestand van gelukzaligheid zijn. Het laatste een toestand van kwellingen en een onvoorstelbaar lijden. Hernieuwde gevangenschap gedurende eindeloze tijden in het meest kwellende berouw en hulpeloosheid.

Maar God is rechtvaardig, want in Zijn liefde spande Hij zich gedurende eeuwigheden in om dit wezenlijke naar de vrijheid te leiden. Er stond dit wezenlijke allerlei hulpmiddelen ten dienste. Hij verwierf voor hen de genade van het verlossingswerk door Zijn menswording en Zijn dood aan het kruis. Hij was eindeloos lankmoedig en geduldig, maar Hij moest één ding bij hen laten: de vrije wil. En overeenkomstig hiermee moet Hij nu ook de mensen richten, als de dag gekomen is, die deze tijd van genade beëindigt. Want deze vrije wil is ontaard. Het wordt alleen nog maar gebruikt voor een werkzaam zijn voor de tegenstander van God en zodoende moet hij weer voor eindeloze tijden gebonden worden.

Het jongste gericht is het begin en het einde. Een nieuwe tijdperiode begint en de oude is voorbij. Het aardse leven heeft zijn einde genomen voor al het wezenlijke, dat op aarde belichaamd was. Deels in de scheppingswerken, deels in het vlees. Maar er ontstaat een nieuwe schepping, die weer het geestelijke in zich bevat, dat zijn aardse gang nog niet tot het einde gegaan was, maar dicht bij de laatste belichamingen stond. Want dit geestelijke heeft zijn vrije wil nog niet gekregen. Het kan dus ook niet ter verantwoording geroepen worden op de dag van het gericht.

Maar de hele mensheid zal zich op de jongste dag voor God moeten verantwoorden en haar zondigheid zal duidelijk worden en slechts een klein aantal rechtvaardigen zal voor de ogen van God bestaan kunnen blijven en binnen kunnen gaan in het rijk van de vrede.

Amen

Vertaald door Peter Schelling