Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2234

2234 De strijd om het bestaan – De strijd in het voorstadium – De strijd als mens

13 februari 1942: Boek 31

Elke strijd om het bestaan draagt aan de opwaartse ontwikkeling bij, als de mens de weerstand overwint. Dat wil zeggen zijn kracht zo ontwikkelt dat hij overwinnaar in de strijd blijft. Strijden is een gebruiken van de kracht, die vanuit God naar elk levend wezen stroomt. De elk mens toekomende levenskracht wordt goed gebruikt, als deze gebruikt wordt om alle weerstanden te overwinnen. Een leven zonder weerstand zou geen krachtontwikkeling vereisen, dus ook geen gebruik van de levenskracht vereisen en dan zou de ziel ook geen vooruitgang op te tekenen hebben, want dat laatste kan alleen maar mogelijk zijn met de hulp van God. Dat wil zeggen door de toestroom van goddelijke kracht.

In elk stadium van de ontwikkeling voor de belichaming als mens moet het wezen in deze strijd standhouden. Het moet zich teweerstellen, want het zal steeds op een manier bedreigd worden, die zijn krachtontwikkeling ten gevolge heeft. En steeds zal het wezen het zwakkere overwinnen en dit is door Gods wijsheid zo toegelaten, omdat daardoor weer nieuwe mogelijkheden tot opwaartse ontwikkeling geschapen worden. Het is dus door God gewild dat het zwakkere in deze strijd het onderspit delft, omdat elk schepsel zich alleen maar opwaarts ontwikkelt en op aarde nooit de rijpheidsgraad bereikt, die een nieuwe verandering van vorm overbodig zou maken.

Zodoende zal het wezen net zo lang in strijd zijn met het sterkere, tot het overgegaan is in zijn laatste vorm, namelijk tot mens. Maar dan is zijn strijd niet meer een puur uiterlijke. Dat wil zeggen dat een mens de andere mens op grond van zijn kracht niet mag vernietigen of overwinnen, zodat uiteindelijk alleen nog de sterken op aarde zich zouden kunnen handhaven, maar de sterke moet zijn kracht op een andere manier gebruiken. Het moet het zwakke ondersteunen, het moet het sterke helpen om weerstanden te overwinnen, opdat dit het zwakke dient.

Dan gebruikt de mens zijn kracht goed. Hij gebruikt deze volgens de goddelijke wil, doordat hij wel de weerstand bestrijdt, maar niet de zwakken geheel wil overwinnen, want anders misbruikt hij de kracht uit God. Hij gebruikt deze kracht dan voor een werk, dat tegen Gods ordening en tegen zijn goddelijke liefde indruist. Hij bezondigt zich in zoverre, dat hij iets wat net als hij opwaarts streeft, liefdeloos behandelt, doordat hij hem de mogelijkheid tot opwaartse ontwikkeling wil ontnemen, zodra hij zijn kracht gebruikt om het zwakkere te overheersen.

De mens moet proberen de weerstanden meester te worden. Maar hij moet niet dat, wat hem in de weg staat, proberen uiterlijk te overwinnen, want het is waarlijk een daad van de grootste krachtontwikkeling, als hij probeert om in liefde alles, ook het zwakke, te erkennen als ook een schepsel van God en hij nu alleen maar tegen dat strijdt, wat zijn geestelijke opwaartse ontwikkeling schade berokkent en dit dus overwint.

Amen

Vertaald door Peter Schelling