Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2233

2233 Hemelse gelukzaligheid

12 februari 1942: Boek 31

Elke vergelijking die de gelukzaligheden van de hemel voor de mensen aanschouwelijk zou moeten maken zou misplaatst zijn, want niets op aarde kan bij benadering deze gelukzaligheden beschrijven. Niets kan eraan gelijkgesteld worden, wilde de poging worden gedaan de mensen daar een beeld van te onthullen. Er is niets tastbaars wat de zielen in de eeuwigheid oneindig gelukkig maakt en daarom kan de mens zich ook niets voor de geest stellen, maar moet hij genoegen nemen met de belofte van de Heer: "Geen menselijk oog heeft het ooit gezien en geen menselijk oor ooit gehoord, wat Ik heb bereid voor diegenen die in Mij geloven."

Het weten van de gelukzaligheden van het eeuwige leven zou ook hoogt nadelig zijn voor het rijp worden van de zielen, want de mens moet volmaakt worden en dus moet hij goed zijn uit de meest innerlijke aandrang, niet ter wille van het loon. Wat een volmaakt wezen in de eeuwigheid zal wachten, is zo onvergelijkelijk gelukkig stemmend dat de mens alles zou doen en ook alle leed zou dragen, als hij op de hoogte was van de graad van gelukzaligheid, als hij zou weten waarin deze gelukzaligheid bestaat.

Alleen zover kan hem opheldering worden gegeven, dat het gevoel van de liefde in het hiernamaals doorslaggevend is, dat zonder deze geen gelukzaligheid denkbaar is, dat de liefde alles zal verbinden en daardoor een staat van geluk geschapen wordt die voor de mensen op aarde onvoorstelbaar is. Want op aarde is de liefde uiterst klein vergeleken met de graad van liefde van de lichtwezens in het hiernamaals. En daarom is de mens ook niet in staat zich de liefde als summum van gelukzaligheid voor te stellen, hoewel al op aarde de liefde, dat wil zeggen liefdadigheid en gevoelens van liefde, als iets kostelijks wordt ervaren en begeerd, zodra de mens het eenmaal heeft leren kennen.

Want gelukkig stemmend is alleen de goddelijke liefde, de liefde die gevend, dus onbaatzuchtig is. De verlangende liefde is alleen gelukkig stemmend wanneer het voorwerp van het verlangen God en Zijn liefde is, omdat deze verlangende liefde tegelijk vervulling is, daar de goddelijke liefde ieder mens toevloeit die haar begeert. Wanneer al op aarde de liefde voor God gelukkig makend is, hoeveel meer is het wezen in de eeuwigheid gelukkig gemaakt als God zich in Zijn oneindige liefde naar hem over buigt en zijn vurig verlangen stilt.

De verrukkingen van dit vervulde verlangen zijn onbeschrijfelijk en laten zich niet met woorden weergeven, omdat het een zuiver geestelijk gebeuren is wanneer het wezen de aaneensluiting met God vindt en Zijn liefdesuitstraling in zich opneemt. En daarom kan geen mens zich een voorstelling maken van de eeuwige gelukzaligheid, zolang hij nog op aarde vertoeft. Want God zelf houdt voor hem het weten zolang verborgen, tot hij de geestelijke rijpheid heeft verkregen om een kijkje te nemen in het geestelijke rijk, dat hem de eeuwige heerlijkheid onthult als het Gods wil is.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte