Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2230
2230 De strijd van het licht tegen de duisternis
7 februari 1942: Boek 31
Alles wat vol licht is, is in strijd met de duisternis, ofschoon het strijden van de lichtwezens alleen maar uit een onvermoeibare werkzaamheid in liefde bestaat, moet het toch een strijd genoemd worden, omdat het zijn doel is om de duisternis te overwinnen. Dat wil zeggen haar geleidelijk door licht te verdringen. Deze strijd vergt veel liefde en geduld, omdat er door de tegenpartij het grootste verzet tegenover dit strijden gezet wordt en er daarom steeds weer geprobeerd moet worden om dit verzet te overwinnen.
Maar er is niets wat voor de lichtwezens te moeilijk zou zijn of hun liefde af zou kunnen zwakken. Steeds zal het medelijden met de lichtloze zielen de lichtwezens tot de grootste activiteit aanzetten, die in een voortdurend onderwijzen en willen overtuigen tot uitdrukking komt, want ze kennen de martelende toestand van de wezens, die nog onder invloed van de tegenstander staan en ze zouden hen graag veranderen, omdat ze niet anders kunnen, dan goed doen aan alle wezens en daarom ook hun gebrek aan kennis op zouden willen heffen. Bijgevolg moeten ze tegen de onwetendheid ten strijde trekken. Ze moeten strijden tegen elke valse leer, tegen elke valse interpretatie van het goddelijke woord. Ze moeten ook de lethargie van de zielen proberen te veranderen in een ijverig observeren van degenen, die hen naderen.
De lichtwezens oefenen net zo lang hun invloed op het onvolmaakte wezen uit, zolang deze zich niet koppig verzet. De nood en de kwellingen van de lichtloze wezens zal altijd de erbarmende liefde van de lichtwezens vinden. Dat wil zeggen dat de liefde van deze wezens altijd bereid zal zijn om hen te helpen.
Maar verzet hindert de lichtwezens om hen liefhebbend naderbij te komen. Zodoende verspelen de onvolmaakte wezens zelf de hulp, als ze hen afwijzen. Dan is de verlossende werkzaamheid van de lichtwezens een onmogelijkheid geworden. Nochtans laten ze niet na in zoverre hun best te doen, dat ze op elke opwelling letten, waarin het wezen voor een lichtstraal toegankelijk is en ze gebruiken zo’n opwelling om opnieuw in liefde werkzaam te zijn.
Maar omdat de liefde een aanzienlijk sterker wapen is in de strijd om dit wezen, worden talloze wezens aan de duisternis ontworsteld en naar het lichtrijk geleid, want de liefde is in staat om het buitengewone tot stand te brengen en enkel de afwijzende wil, dat wil zeggen het bewuste onderwerpen aan de wil van de duistere macht, elimineert een werkzaam zijn in liefde van deze wezens. De strijd van het licht tegen de duisternis duurt eeuwig, maar het rijk van het licht vergroot zich eeuwig, terwijl het rijk van de duisternis aan grootte en macht verliest.
Amen
Vertaald door Peter Schelling