Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2222
2222 De mens stelt zelf de grenzen aan de kennis
28 januari 1942: Boek 31
God heeft enkel voor die mens, die daar tevreden mee is, een grens aan de kennis gesteld. Het lijkt wel, dat hij deze grens nooit zou kunnen overschrijden, maar als het hem ernst is om meer te weten te komen, dan hoeven er voor hem geen grenzen te zijn. Maar in hoeverre hij naar toenemende kennis verlangt, staat hem vrij. Dat wil zeggen dat hij zelf de grenzen van de kennis bepaalt door zijn wil.
Zodra de mens aan de voorwaarden voldoet, die hem de overdracht van de kennis garandeert, heeft hij zijn vrije wil op de juiste manier gebruikt, want nu wordt hem zonder beperking de diepste wijsheid gegeven. Maar als hij geneigd is om te geloven, dat God Zelf grenzen gesteld heeft, dan neemt hij genoegen met wat de wereld weet en voelt hij ook geen drang in zich om eigenmachtig de grenzen te overschrijden. Hij neemt er genoegen mee en dit is in ieder geval een achteruitgang, want alleen in een voortdurend streven schrijdt de mens voorwaarts.
Het moet begrijpelijk voor hem zijn, dat God als de waarheid Zelf, ook Zijn schepselen hierin zou willen leiden en dat Hij daarom altijd bereid is om de waarheid uit te delen, maar dat Hij deze niet geven kan aan iemand, die daar niet naar verlangt. Het is een kostbaar goed, dat de mensen zich toe kunnen eigenen, als ze maar willen. Maar er moet ook naar verlangd worden, zodat het de mensen aangeboden kan worden.
Maar dat het niet alle mensen blindelings toegestuurd wordt, geeft nog geen reden voor de aanname dat God alle mensen de kennis van Zijn besturen en werkzaam zijn onthoudt. Dat Hij Zijn schepselen in onwetendheid wil laten. Onophoudelijk geeft Hij hun via de gedachten opheldering en het ligt alleen aan de wil van de mens of en in hoeverre hij zich wil laten onderrichten door de wezens, die hem opheldering kunnen geven. Maar juist deze wil van de mens is heel gering en zwak.
Omdat de mens eerst aan de voorwaarden moet voldoen om binnengeleid te kunnen worden in het geestelijke rijk, moet eerst zijn wil actief worden om ijverig aan zichzelf te werken. En dit lijkt voor de meeste mensen onuitvoerbaar en zodoende proberen ze het ook niet. En dat zijn de grenzen, die de mens voor zichzelf stelt, omdat hij er niet de wil toe heeft om deze grenzen te overschrijden.
En hij weet niet, wat hij daardoor verspeelt. Hij weet niet welke gelukzaligheid hij zichzelf kan bezorgen door de toegenomen kennis. Door kennis van zaken, die anders verborgen voor hem blijven. Hij weet niet welke geestelijke rijkdom hij zichzelf toe kan eigenen, als hij daarnaar zou verlangen.
Maar Gods onbegrensde liefde leidt de mensen nochtans naar Zijn kennis, omdat Hij de waarheid onder de mensheid zou willen verspreiden. Hij geeft hun door de mond van een mens opheldering over hoe de mens tot een toegenomen kennis kan komen om deze weer aan te sporen om het zelf te proberen, omdat Hij hun het kostbaarste goed zou willen geven tot heil van hun zielen.
Zodoende geeft Hij hun het besef, dat de mens geen genoegen moet nemen met de kennis, die over de wereld verspreid is. En Hij spoort hen aan om de barrières te doorbreken, omdat ze dit kunnen doen, als ze maar willen. En Hij zou hun ongekende kennis willen geven en heeft daarvoor alleen maar hun wil nodig, die zich bewijzen moet, doordat de mens de voorwaarden vervult, die nodig zijn om de diepere kennis van God en Zijn macht en heerlijkheid binnengeleid te kunnen worden.
Amen
Vertaald door Peter Schelling