Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2173
2173 Ingrijpen van God is nodig voor het rijpere en onontwikkeld geestelijke
3 december 1941: Boek 31
God heeft in Zijn eindeloze liefde besloten om de geestelijke achteruitgang van de mensheid een halt toe te roepen en Hij bedient Zich daartoe van de verkeerde wil van de mens. Dat wil zeggen dat dat, wat de mensen onder invloed van de tegenstander doen, God tot oorzaak laat worden van het onnoemelijke leed en de bittere nood om op de geestelijke toestand van de mens in te werken. De mensheid vindt de weg naar God niet meer terug en ze verkeert in het grootste gevaar om geheel door de tegenstander overheerst te worden.
En dit brengt God tot een ingreep van Zijn kant, die aards weliswaar uiterst verstrekkende gevolgen heeft, maar in geestelijk opzicht zegen brengend voor de mensheid kan zijn. Waar leed is, daar komt steeds de liefde van God tot uiting, ofschoon dit voor de mens niet begrijpelijk is. De aarde moet het vormingsstation van de geest zijn en dat is ze ook, zodra het aardse leven eraan bijdraagt om de ziel in die rijpheidsgraad te brengen, die ze nodig heeft voor het leven in de eeuwigheid.
Maar de mensen kunnen geestelijk ook volledig niet onder de indruk raken van de aardse belevenissen en dit is dan het geval, als ze geen geloof hebben in een leven na de dood. Als ze het aardse leven alleen maar als een doel op zichzelf beschouwen en het werk aan de ziel geheel verwaarlozen. Dan is hun aardse leven vergeefs geleefd en deze ongebruikte aardse tijd kan nooit ingehaald of goedgemaakt worden en het effect van zo’n aards leven heeft zulke verstrekkende gevolgen, dat God medelijden heeft met deze zielen en hen zou willen helpen, voordat het te laat is.
En Zijn hulp is schijnbaar een werk van wreedheid en toch sinds eeuwigheid door Zijn enorme liefde besloten. God vernietigt schijnbaar om te redden. Hij laat gebeuren, wat de mensen als vernietigingswerk beschouwen, maar wat in werkelijkheid een geestelijke opbouw op het oog heeft. Een geestelijke vooruitgang, die wel van de vrije wil van de mens afhankelijk is, maar voor talloze wezens, die nog onontwikkeld zijn, dat wil zeggen aan het begin van hun aardse gang staan, zeker is. Want aan deze is daardoor de mogelijkheid van een opwaartse ontwikkeling gegeven en de ingreep van God wordt door hen met vreugde begroet, omdat ze toch uit een eindeloos lange gevangenschap in de vaste vorm bevrijd zijn.
De liefde van God wil al het wezenlijke helpen, zowel degenen die aan het begin van hun ontwikkeling staan alsook degene die al geestelijk rijper is en in het gevaar verkeert zijn proef tijdens het aardse leven niet te doorstaan. En daarom is het komende gebeuren onafwendbaar, hoe smartelijk de uitwerking ook zal zijn, want nog bestaat de mogelijkheid, dat de mensen tot het besef komen en ze gered worden van de eeuwige ondergang. Want Gods liefde strijdt om elke ziel, zolang ze op aarde verblijft, opdat haar onnoemelijk leed in het hiernamaals bespaard blijft.
Amen
Vertaald door Peter Schelling