Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2157
2157 Vereniging van ziel en geest door werkzaamheid in liefde
19 november 1941: Boek 31
De kracht, die God u geeft door Zijn woord, voelt u lichamelijk minder en nochtans zult u vrij worden, want de boeien van de ziel worden daardoor verbroken en u zult in staat zijn om de stem van de geest in u te horen. U moet onophoudelijk strijden en smeken om de krachtschenking en het lichaam voelt dit niet, opdat de mens niet nonchalant wordt in het streven. Als hij om de kracht van God vraagt, dan wordt hij hier beslist mee bedacht. Nooit kan iemand achteruitgaan, die om de kracht uit God vraagt. Want God zal geen mens vergeefs laten vragen om een geschenk, dat voordelig is voor de ziel.
Als de kracht uit God jullie mensen in de vorm van Zijn woord toegestuurd wordt, dan is ook de geest in jullie ontwaakt en kan de ziel zich begrijpelijk maken. Dat wil zeggen dat de ziel in staat is om de onderrichtingen van de geest in ontvangst te nemen. Ze heeft zodoende al een bepaalde vrijheid en gebruikt deze vrijheid om zich met de geest te verbinden, die zich eveneens met haar wil verenigen. Pas wanneer de ziel met de geest verenigd is, heeft ze die rijpheidsgraad bereikt, die een lichtvol hiernamaals ten gevolge heeft.
Ziel en geest waren bij het begin van de belichaming niet met elkaar verbonden. De ziel wist niets van de goddelijke vonk, die ze in zich droeg. Pas door de werkzaamheid in liefde werd ze zich hiervan bewust, omdat de geest zich nu pas uitte. De zin en het doel van het aardse leven is de vereniging van de ziel met de geest, wat alleen maar door de liefde bereikt kan worden. Werkzaamheid in liefde levert de ziel kracht op. Zodoende kan ze het werkzaam zijn van de geest voelen. Ze kan diens onderrichtingen in ontvangst nemen. Ze begrijpt de wijsheden, die haar gegeven worden en kan ze daarom ook doorgeven.
Voor dit alles is kracht nodig, die ze door een innig gebed aan God kan vragen of die ze zelf verwerft door voortdurend in liefde werkzaam te zijn, waardoor ze eveneens naar de kracht uit God streeft. De geest in de mens zal steeds tot liefde aanzetten, omdat hij zelf een goddelijke liefdesvonk is. Als de ziel nu in liefde werkzaam is, dan verenigt ze zich met de liefdesvonk en hoe inniger de vereniging van ziel en geest is, des te vrijer wordt de geest, die de vrijheid gebruikt voor het in ontvangst nemen van geestelijke goederen uit geestelijke regionen, die hij de ziel nu weer bezorgt.
En alles is kracht uit God. En zo stroomt met elke overdracht van geestelijke goederen de goddelijke kracht naar de mens. Dit leidt ertoe, dat de ziel en de geest zich verenigen en hetzelfde nastreven, de vereniging met God. Hoewel de mens zich niet merkbaar bewust wordt van de verbinding van de ziel met de geest, volgt hij steeds meer het verlangen van de geest. Dat wil zeggen dat hij de ziel niet hindert, als ze de verbinding met de geest in zich aan wil gaan en hij schikt zich zonder verzet in haar wil. Want nu beheerst de geest het denken, voelen en willen van de mens en zijn aardse leven moet nu een opstijgen naar de hoogte zijn.
Amen
Vertaald door Peter Schelling