Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2153

2153 Doorgeven van de waarheid – Toestroom van kracht en genade

16 november 1941: Boek 31

Een onmetelijke overvloed van goddelijke genade stroomt naar de mens toe, die zich aan God in eigendom geeft en Zijn kracht begeert. Want hij beseft de liefde van God, omdat hij nu zijn verbondenheid met God herkend heeft. God heeft zich nooit van het wezen losgemaakt, dat afvallig werd, maar omdat het wezen zelf met God brak, zich dus van Hem verwijderde, kon de liefde van God niet naar hem toestromen. Maar nu keert het wezen vanuit zichzelf weer naar God terug en opent de stroom van liefde zich, die nu in alle overvloed in hem overvloeit.

Het betekent het overdragen van licht en kracht, als het wezen de stroomkring van de goddelijke uitstraling van liefde binnentreedt. Licht wordt de mens in de vorm van kennis toegestuurd en zodoende zal de lichttoestand steeds helderheid van geest zijn en wie dus in het licht staat, die zal dit licht ook tot ver in de omtrek laten schijnen, zodat het de duisternis van de geest doorbreekt.

De inspanning om licht in de duisternis te brengen vereist kracht en deze kracht wordt de mens eveneens toegestuurd. Hij zal nu kunnen volbrengen, wat zijn wil nastreeft, namelijk de medemensen hetzelfde geven als wat hem gelukkig maakt. Want nu hij ziende geworden is, nu hij in het licht staat, kent hij de gelukzaligheid van degene, die kennis heeft en hij tracht deze kennis door te geven.

God zegent dit voornemen, want Zijn liefde betreft al Zijn wezens. Ook degenen, die zich van Hem verwijderd hebben en omdat ze vanuit zichzelf niet naar Hem terugverlangen, bestaat er alleen nog maar de mogelijkheid, dat ze terug geleid worden door God toegenegen mensen, die het tot hun taak maken om deze hulp te bieden. En aan hen schenkt God Zijn genade. Hij leidt hen op tot Zijn goede vertegenwoordigers op aarde. Hij maakt hun Zijn wil bekend en Hij leidt hen de waarheid binnen, zodat ze nu voor de waarheid op kunnen komen en de goddelijke waarheid bekendmaken aan degenen, die het spoor nog bijster zijn.

En wie Hem dienen wil, die zal werkelijk niet zonder kracht blijven. Hij zal in staat zijn om dingen te volbrengen, die juist alleen maar met de kracht uit God volbracht kunnen worden en die de mens gelukkig maakt, die dit geschenk dankbaar in ontvangst neemt. Die zich zodoende laat onderwijzen door degene, die zich aan God ten dienste aanbiedt.

En zodoende schijnt het licht tot ver in de omtrek. Het zal tot in de duisternis doordringen. Het zal de nacht verlichten en de duisternis zal moeten wijken, want de liefde van God brengt de mens ertoe om zich aan Hem over te geven en de liefde voor de medemensen brengt hem ertoe om hetgeen ontvangen is, door te geven en hij is door de goddelijke genade, die hem in alle overvloed als uitvloeisel van de goddelijke liefde toestroomt, tot beide in staat.

Amen

Vertaald door Peter Schelling