Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/2142b

2142b Hemellichamen - Geestelijke en aardse substantie

7 november 1941: Boek 31

Er bestaat niets in het heelal wat zijn Oorsprong niet in GOD heeft. Bijgevolg moet alles de goddelijke Wijsheid verkondigen, d.w.z. het moet beantwoorden aan een plan dat GOD in Zijn Wijsheid heeft ontworpen. Dus niets is zinloos in het heelal al mag dit ook de mens zo voorkomen. De hemellichamen nu beantwoorden precies zo aan hun doel als de aarde, ofschoon ze anders gevormd zijn. Alles in het heelal biedt het nog onvrije geestelijke de mogelijkheid zich positief te ontwikkelen. Dat is het enige doel van elk scheppingswerk.

Het is nu echter geenszins aan te nemen dat daarom alle scheppingswerken uit dezelfde substantie bestaan, dat dus alleen maar de aardse substantie, de materie, de verblijfplaats kan zijn waar het onontwikkelde geestelijke wordt ondergebracht, want uit deze onderstelling zou volgen dat alles in het heelal uit dezelfde aardse substantie bestaat. Verder zou dit met zich mee brengen dat alle hemellichamen door dezelfde wezens, door mensen, bewoond zouden zijn, maar dit betekent een blijven stilstaan in steeds dezelfde toestand, dus in een toestand van levenloosheid die zich niet ontwikkelt, ofwel: niets doen. En verder zou dit betekenen een voortdurende duisternis en dat wil zeggen dat alle hemellichamen scheppingen zonder licht zouden moeten zijn. De hogerontwikkelde wezens zouden echter deze schepping als een onverdraaglijke dwang ervaren, want voor hun uitstraling van licht zouden ze geen wezens vinden die bereidwillig waren dit in ontvangst te nemen, dus zou het streven naar GOD te gaan nooit verwezenlijkt worden, wanneer het wezen niet, uit zijn toestand van gebonden zijn aan de aarde, verlost zou worden en in vrije regionen komen waar een werkzaam zijn zonder een omhulling als dwang mogelijk is. Dus moeten er ook scheppingen bestaan die geen dwang meer betekenen voor het wezen. Elke aardse substantie is echter een dwang voor het geestelijke dat zich daarin bevindt, bijgevolg moet deze wegvallen, en er moeten scheppingen bestaan die alleen zuiver geestelijk verklaard kunnen worden omdat ze alleen geestelijke substantie zijn. Ze bestaan, echter niet zichtbaar voor het menselijk oog, maar zijn alleen waarneembaar met het geestelijke oog.

Ze zijn dus als geestelijke scheppingen te bestempelen, wat zoveel wil zeggen als dat ze pas nĂ  het aardse leven kunnen worden aanschouwd, dat ze geestelijke wezens bevatten die het aardse leven al hebben afgelegd en zich hoger moeten ontwikkelen. De staat van rijpheid van de wezens is echter verschillend, bijgevolg moeten ook de scheppingen die nu het wezenlijke tot verblijfplaats dienen, verschillend zijn.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte