Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1877

1877 Zelfbeschikkingsrecht – Zelfverlossing

5 april 1941: Boek 28

De wet van de zelfbeschikking is voor het wezenlijke van het grootste belang, want daardoor wordt hem een bepaalde vrijheid toegekend, die pas een volmaakt worden mogelijk maakt. Zolang het wezen onder invloed van de tegenstander van God staat, is het volledig van deze afhankelijk, zowel wat zijn overtuiging betreft alsook in zijn werkzaamheid. De overtuiging zal altijd tegen God gericht zijn, zoals de werkzaamheid eveneens steeds in strijd zal zijn met de goddelijke wil. Maar het wezen zou ondanks zijn tegen God gerichte instelling niet ter verantwoording geroepen kunnen worden, zolang het gedwongen aan de boze macht uitgeleverd is. Pas de vrijheid van de wil rechtvaardigt een achteraf plaatsvindende verantwoording.

En zo ontnam God de tegenstander de macht over het wezenlijke en liet het dus vrij in de geestelijke wereld en Hij liet de vrije beslissing om voor of tegen Hem te zijn aan hem over. Het moest van geen enkele kant een dwang voelen, maar God wilde dat het wezenlijke vanzelf naar Hem terugverlangde en geeft hem daarom op aarde de grootste vrijheid en ook kennis over de zin en het doel van het leven op aarde en het voordeel en nadeel van een verkeerde instelling. Hij houdt hem enerzijds de vreugden van het hiernamaals en anderzijds de kwellende toestand van het berouw voor en Hij wil voor het wezenlijke de beslissing gemakkelijk maken, maar het wezen moet zelf het besluit nemen.

Zodra God de tegenstander de macht over de wil van de geschapen wezens ontnam, verzwakte Hij de macht van de tegenstander over deze wezens. Hij plaatste de wezens in die toestand, dat ze vrij zouden kunnen beslissen, maar het laatste bleef wel aan hen overgelaten. En het is dus de goddelijke wil dat niets in het heelal zich in onvrijheid van de geest bevindt. Hoewel het stadium van de vrije wil in de mens door God geleid wordt, heeft dit toch niets met zijn zelfbeschikking van doen.

De ziel, het wezenlijke in de mens, blijft volledig vrij en kan nu beslissen voor het aardse, voor de materie die deel uitmaakt van het kwaad, omdat ze het niet-verloste geestelijke in zich bevat of ook voor het geestelijke in zich, dat via een vrije beslissing de verbinding met de lichtvolle geest aan gaat, die van eeuwigheid af was. Elke dwang van de ziel wordt uitgeschakeld en bijgevolg kan men ook van een zelfverlossing spreken, omdat juist deze wil, de vrije beslissing, of verlossing, of een gebonden toestand tot gevolg heeft.

En zodoende moet elk wezen in de eeuwigheid de verantwoordelijkheid voor zijn leven zelf dragen, omdat het zich in volle vrijheid tot God kan wenden, tot de oorsprong van zijn kracht, of ook tot de tegenstander van God, die zijn tegen God gerichte wil actief liet worden bij de schepping van dit wezen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling