Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1848

1848 Levend geloof – Juiste instelling ten opzichte van God

15 maart 1941: Boek 28

In een tijd van rampspoed zullen degenen die ernaar streven steeds goed en edelmoedig te handelen, tot een levend geloof komen. Deze zullen duidelijk geleid worden en in verbinding treden met diep gelovige mensen en hun wordt het woord van God op zo’n manier gegeven, dat het aannemelijk voor hen lijkt en ze het zodoende met het hart horen en niet alleen maar met het oor. En dan begint het eigen denken. De mens treedt nu in verbinding met God, houdt innerlijk een dialoog met Hem en hij wordt nu via de gedachten onderwezen en op elke ernstig aan God gerichte vraag wordt antwoord gegeven.

Het geloof, dat nu in zo’n mens aanwezig is, is diep en levend en pas zo’n geloof kan goede vruchten opleveren. Alles wat nog op de één of andere manier met vormen verbonden is, met uiterlijke handelingen, die mechanisch uitgevoerd worden, legt hij nu af en hij streeft met volle overtuiging de opwaartse ontwikkeling van de geest na. Hij beseft het levensdoel en probeert zijn aardse leven nu in overeenstemming te brengen met dat, wat door het geloof van hem geëist wordt.

En God legt hem de kennis van Zijn eisen Zelf in het hart. Hij laat hem duidelijk inzien, wat Zijn wil is. Hij laat hem ook de waardeloosheid beseffen van dat, wat mensenwerk is en Hij maakt Zichzelf in zoveel dingen en bij alle gelegenheden bekend, zodat de mens gesterkt wordt in zijn geloof, zijn wil steeds actiever wordt en het hart steeds inniger de eeuwige Godheid tegemoet dringt, wat tot uitdrukking komt in een werkzaam zijn in liefde, dat de mens veredelt en omvormt, zodat hij steeds rijper wordt en dichter bij God komt.

Wie eenmaal de juiste instelling ten opzichte van God gevonden heeft, zodat hij zich bewust met Hem verbindt, zijn vrije wil aan Hem opoffert en om Zijn liefde en genade smeekt, die kan niet meer verkeerd gaan. De liefde van God grijpt hem en trekt hem naar zich toe, ze geeft hem genade en kracht en alle geestelijke hulpkrachten staan de mens ter beschikking, als hij maar gelovig is en naar de hulp van God verlangt.

De levenswandel zal dan ook in overeenstemming zijn met de eisen, die God aan de mensen stelt. Hij zal het gebod van de liefde voor God en de naasten als het eerste gebod onderhouden en moet dus ook de rijpheid van de ziel verwerven, die zijn levensdoel op aarde is. Want elk werkzaam zijn in liefde leidt tot de hoogte. Elk goed werk is een bouwsteen voor de eeuwigheid. En het levende geloof is het kostbaarste wat de mens op aarde het zijne noemen kan. Als leed en ellende de mens tot een levend geloof hebben gebracht, moet hij diep dankbaar zijn dat God hem door verdriet en nood geleid heeft, die hem het beste opgeleverd hebben, want pas nu kan de mens van een opwaartse ontwikkeling spreken. Pas nu is het voor hem mogelijk om geestelijk rijp te worden, omdat hij zijn aardse leven nu bewust leeft.

Amen

Vertaald door Peter Schelling