Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1845

1845 Liefde voor God – Het herkennen van Zijn woord

11 maart 1941: Boek 28

De bereidwilligheid om God te dienen, stelt de liefde voor Hem voorop, want de mens erkent een wezen boven zich, aan wie hij zich ondergeschikt voelt, maar die hij ook toegenegen is en bereid is om alles voor dit wezen te doen. Hij voelt dus liefde voor God.

Omdat de mens nu met volledig vrije wil God zijn diensten aanbiedt, is dit een bewust toekeren en verlangen naar Hem. Het is een bewust zijn van zijn verbondenheid met God en hiermee is de scheiding van Hem al overwonnen, ofschoon de mens nog niet de volmaakte toestand bereikt heeft, die op aarde voor hem mogelijk is te bereiken. Maar de liefde voor God is in hem ontwaakt en de wil om op een Hem welgevallige manier te leven.

Er zijn geen bijzondere kenmerken, die puur uiterlijk al de verbondenheid met God laten herkennen, want al het uiterlijke houdt geen stand onder de vele beproevingen, die God voor het stalen van de wil juist dit mensenkind, die in Zijn dienst treden wil, laat overkomen. Deze beproevingen moeten het innerlijke verlangen naar God vergroten. De mens moet zich in de grootste nood aan Hem toevertrouwen en altijd zijn Vader in Hem zien, zijn oorsprong en ook zijn einde.

En dat kan hij alleen maar wanneer hij diep verinnerlijkt is. Wanneer hij niet behept is met al het uiterlijke. Wanneer alleen dit hem maar vervult: het vurige verlangen om met God verenigd te zijn. Dus moet de liefde voor God in hem aanwezig zijn. Deze liefde moet al zijn handelen, denken en spreken bepalen. En een mensenkind, dat in de liefde staat, dat God in het hart draagt, zal nu ook niet anders dan in liefde werkzaam kunnen zijn en daardoor wordt de band van de liefde ook steeds inniger. God Zelf beoordeelt het gevoel, dat de mens voor Hem in het hart draagt en Hij weet waarlijk het beste in hoeverre het hart van de mens gevormd is voor de opname van de goddelijke Heer.

De mens hecht veel waarde aan een zichtbare uiting van God. Hij wil steeds weer bewijzen hebben en gelooft daarom pas dan, wanner het aantal wonderbaarlijke tekenen duidelijk toenemen, zodat twijfel uitgesloten is. Maar God wil niet dat de mens pas dan gelooft, als Hij tekenen en wonderen doet. Hij wil dat het goddelijke woord zonder tekenen aangenomen wordt. Hij wil dat de mens het herkent als het woord van God, want de verdienste van de mens is onmiskenbaar groter, wanneer hij de waarheid uit de hemel aanneemt, zonder dat deze hem door tekenen bewezen wordt. De mens is dan ook eerder geneigd te geloven, dat zijn liefde nog niet groot genoeg is om door God waardig bevonden te worden het innerlijke woord te ontvangen.

De Heer kijkt in de harten van de Zijnen en welk hart Hij nu zonder tekortkoming vindt, dat zal Hij onnoemelijk gelukkig maken, doordat Hij daar Zelf intrek in neemt. Want Hij heeft, toen Hij op aarde wandelde, de mensen de verzekering gegeven, dat Hij komen zou om met de Zijnen verenigd te worden. En de Zijnen zullen Hem ook herkennen, als Hij komen zal. Maar eerst moet hun geloof zo sterk zijn, dat ze de Heer herkennen in het woord, want dan zijn ze al innig met Hem verbonden en als Hij Zelf verschijnt, zal hun liefde, die ze Hem van tevoren bewezen hebben, bekroond worden.

Amen

Vertaald door Peter Schelling