Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1840

1840 Voorwaarden voor het werkzaam zijn van de goddelijke geest

6 maart 1941: Boek 28

Dit zijn de voorwaarden voor het werkzaam zijn van de geest in de mens: Hij moet zich inspannen om overeenkomstig de goddelijke wil te leven. Hij moet zich tot deemoed en vredelievendheid opvoeden. Hij moet bereid zijn God en de naasten te dienen. En hij moet in liefde werkzaam zijn en zich zo ontwikkelen, dat hij een evenbeeld van God wordt.

De geest uit God in de mens gaat een verbintenis aan met de goddelijke geest buiten zichzelf, die een uitstraling van God is. Maar al het goddelijke vereist een opnamevat, dat waardig is zo’n heerlijke inhoud op te nemen. En daarom is het een voorwaarde, dat de mens zuiver van hart is. Dat hij alles wat niet goed of edel is, verafschuwt. Dat hij naar de waarheid streeft en de leugen haat. Dat hij geen onzuivere gedachten koestert, zich ver weghoudt van elke liefdeloosheid, rechtvaardig in het denken en handelen is en in liefde dient.

Dan vormt zijn hart zich zo, dat het waardig en in staat is om de goddelijke geest op te nemen, want dan is de geest in de mens vrij en kan het zich verbinden met het geestelijke buiten zichzelf, dat volmaakt is en daarom de krachtuitstraling uit God in ontvangst neemt en ze dit aan de geest in de mens overdraagt. Het sturen van de Heilige Geest is dus het overdragen van goddelijke kracht door geestelijke licht- en krachtdragers. Dat wil zeggen dat volmaakte wezens, die de vereniging met God gevonden hebben, nu onophoudelijk licht en kracht ontvangen en doorgeven.

Iedereen, die uit het diepste van het hart en in de diepste deemoed om de geest uit God vraagt, zal de goddelijke geest, het heiligste uit God, mogen ontvangen, indien hij zich inspant om zo te leven, dat het waardig is voor het heerlijkste genadegeschenk. Hij moet God erkennen als het hoogste en meest volmaakte wezen, Dat mateloos machtig en wijs is. En het dus geloven. Hij moet smeken om Diens liefde en genade, dus naar dat verlangen, wat God uit zou willen delen. En hij moet zelf in liefde werkzaam zijn, opdat de liefde van God zich aan hem kan uiten.

En God zal een mens, die zich zo vormt, met Zijn genade overschaduwen. Hij zal hem mateloos het goddelijke deel geven: Zijn geest. Hij zal hem naar het juiste denken leiden, zijn geest verlichten en hem kracht geven om het goede te herkennen. Hij zal zijn kennis verrijken en helder en duidelijk zal de schepping zich aan hem onthullen. Hij zal kennis hebben van de zin en het doel van de schepping. Hij zal in het geestelijke rijk binnendringen en de betekenis van zijn aardse leven nu pas begrijpen.

Maar één ding moet de mens zelf doen. Hij moet zijn oor bereidwillig openen, als de geest uit God zich aan hem bekend wil maken. Het hart, zijn geestelijke oor, moet zich nu tot ontvangst bereid verklaren en zich dus voorbereiden, doordat het zich voor de hele wereld afsluit, zodat het alleen maar op God gericht is en het smekend het goddelijke geschenk verwacht. En met een zacht vibreren daalt de geest van God op deze mensen neer, die gewillig zijn om het goddelijke woord te horen.

Want als ze hun hart naar boven richten, luisteren ze naar het woord, dat van boven komt en zo zacht en fijn in het hart weerklinkt, dat het alleen maar dan gehoord kan worden, wanneer de liefde van God het geestelijke oor scherper maakt, wanneer al het wereldse verlangen verstomd is en het vurige verlangen van het hart enkel het goddelijke geschenk betreft.

De uitstorting van de Heilige Geest is dus afhankelijk van de mens zelf, van zijn wil, zijn geloof en zijn liefde. Waar de wil naar God toegekeerd is, waar het geloof in het goddelijke werkzaam zijn sterk is en waar de liefde voor God en de naaste de verbinding met God tot stand brengt, daar zal de geest uit God de mensen verlichten en hen in alle waarheid binnenleiden.

Amen

Vertaald door Peter Schelling