Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1831

1831 Vereniging met God

26 februari 1941: Boek 27

Het is een heilig verlangen om met de goddelijke Heer en Heiland verenigd te zijn. Er is werkelijk niets wat hieraan gelijkstaat. Er is geen zaligmakender gelukstoestand dan de vereniging met Hem en deze vereniging moet daarom ook het hoogste doel van elk verlangen zijn. Wat bij de aarde hoort, moet met vreugde opgegeven worden en het moet voor het zaligste ingewisseld worden. De mens moet gewillig al het leed op aarde op zich nemen en steeds maar aan het zoetste loon denken: de vereniging met God, die opweegt tegen al het leed en alle kwellingen. Die alle nood en aardse ellende beëindigt. Deze vereniging maakt zo onvoorstelbaar gelukkig, dat al het voorafgaand moeilijke hiertegenover klein lijkt. Als de mens hiervan zou weten, zou hij nog veel meer leed geduldig op zich nemen om deze hemelse genade maar waardig te worden.

En toch moet elk mens ernaar streven om ook zonder deze kennis de vereniging met God te bewerkstelligen. De liefde voor Hem en voor de naasten moet hem in deze toestand brengen, die de voorwaarde voor het hoogste geluk is. Want hij vormt zich dan eveneens tot liefde en hij moet dan onvermijdelijk de eeuwige liefde naderbij komen. Het wezenlijk in hem moet met de oerkracht samensmelten en zodoende moet het wezen weer zijn, waar hij eertijds was, in God.

Een vereniging met het hoogste Wezen moet hem nu ook alles opleveren, wat deel van het goddelijke is. Licht en kracht. En dit betekent eeuwige heerlijkheid, geluk en vrede. Want in het licht te staan, betekent overal van te weten. Aan de duisternis ontsnapt te zijn en voortaan verlossend werkzaam te mogen zijn voor het eigen geluk. En deel te mogen hebben aan de goddelijke kracht betekent net als Hem te kunnen vormen en scheppen, te kunnen geven en uit te kunnen delen, te handelen en te denken binnen de goddelijke wil en dus een leven te leiden dat aan alle wensen voldoet, want de vereniging met God is het einddoel van elk wezen.

En de mensen kunnen deze gelukkig makende toestand al op aarde bereiken, als ze zich tot liefde vormen. Ze kunnen deze onbegrijpelijke genade nog tijdens hun gang over de aarde in ontvangst nemen door het horen van de klinkende woorden in het hart. Zich voortdurend de goddelijke wil tot richtsnoer maken en er steeds naar streven om dichter bij Hem te komen, laat het hart tot liefde worden. Want de liefhebbende mens kan niet anders dan liefde geven, dus geeft God hem ook Zichzelf in het woord.

En als het mensenkind in staat is om de goddelijke stem in het hart te horen klinken, heeft de vereniging met God plaatsgevonden en het kan dan eeuwig niet meer verstoord worden. Want wat God met Zijn liefde gegrepen heeft, laat Hij eeuwig niet meer los en daarom kan de mens nu niet anders dan zich met zijn leven inzetten voor zijn goddelijke Heer en Heiland, voor Zijn naam en Zijn leer. Hij zal Hem voor de hele wereld belijden en voor deze wereld getuigenis afleggen van de goddelijke kracht, want deze stroomt zo duidelijk op zo’n mens over, dat hij de wereld de kracht en sterkte van het juiste geloof bewijzen kan, die hij nu verdedigt tegenover de mensen, die hem naar het leven staan. Want hij vreest de lichamelijke dood niet, omdat hij immers het eeuwige leven gevonden heeft door de vereniging met de Heer.

Amen

Vertaald door Peter Schelling