Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1824

1824 Onbekende natuurkrachten zijn oorzaken van het licht

22 februari 1941: Boek 27

In de grote afstand van al het gesternte tussen elkaar en de zon, die dit gesternte onophoudelijk voedt met licht en kracht, is de verklaring te zoeken voor de geringe tegenstand, die de individuele scheppingen ertegenover stellen. Dientengevolge ontstaan er geen wrijvingen en zodoende is het ook onmogelijk dat één van deze scheppingen lichtgevend zijn of zouden kunnen worden.

Dat door wrijvingen licht voortgebracht wordt, is een natuurwet, die zich over alle scheppingen uitstrekt. De zon daarentegen is de moederster, het is het scheppingswerk, dat de opdracht heeft om warmte- en lichtschenker te zijn voor al deze sterren, die oorspronkelijk bij de zon hoorden.

De zon is, door aardse ogen gezien, een vuurlichaam. Dat wil zeggen dat de mensen door de licht- en warmtekracht van de zonnestralen concluderen, dat deze een oorsprong hebben, die op zich vuur is. Deze opvatting is in zoverre verkeerd, dat er geen enkele voorwaarde voor zo’n brandhaard gegeven is. De atmosfeer, welke de zon omgeeft, is geheel afwijkend van de aarde en er worden daardoor weer natuurkrachten veroorzaakt, waarvoor de mens geen begrip heeft, omdat hij het bestaan ervan niet kent. Deze natuurkrachten zijn zodoende in zekere zin de veroorzakers van de uitstraling van het licht, als men het lichtproces op zichzelf wil verklaren.

Maar het resultaat van wereldse onderzoeken stemt in dit opzicht niet met de waarheid overeen, als de mens zich aardse processen voorstelt, in vergrootte mate werkzaam, dat hij het licht en de lichtintensiteit onbeperkt een oorsprong zou mogen geven, die hij zich aards voorstelt, maar die in natuurkrachten en wetten gezocht moet worden, waarover het de mens aan kennis ontbreekt, maar die hem ook door de staat van rijpheid op aarde ook niet gegeven kan worden.

Alle aards voorstelbare veronderstellingen komen niet in aanmerking en elke opheldering daarvan is net zo lang onacceptabel voor de mens, tot zijn geest een blik mag werpen in hogere sferen. Pas dan zal hem opheldering gegeven kunnen worden. Maar zolang de mens op aarde verblijft, is hij hier niet ontvankelijk voor.

Amen

Vertaald door Peter Schelling