Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1797

1797 De plicht om de goddelijke openbaringen te verspreiden

30 januari 1941: Boek 27

Het is een onbeschrijflijk grote verdienste het woord Gods te verspreiden. Dat wat door Gods genade aan de mensen wordt overgebracht, moet niet alleen het bezit van een enkeling blijven. Integendeel, het moet verder worden geleid naar de vele mensen die het nodig hebben voor hun zielenheil. De mensheid bevindt zich erg in nood. Ze staat zo ver van God af, dat ze ook Zijn wil niet meer herkent en in volledige onwetendheid door het leven op aarde gaat. De taak van de mens op aarde vereist echter kennis van wat God van de mensen verlangt en dus moet deze hun worden overgebracht. En daarom kiest God mensenkinderen uit die bereid zijn Hem te dienen en geeft hun de opdracht de mensen Zijn wil bekend te maken. Hij zelf onderricht hen tevoren, opdat ze nu hun weten kunnen doorgeven aan de medemensen. Zonder daadkrachtige hulp gaat de mensheid te gronde en daadkrachtige hulp kan alleen het woord van God zijn.

Maar tegenwoordig wordt door de mensen alles afgewezen wat aan God doet denken of op gebruikelijke, traditionele wijze over God wordt geleerd. En daarom geeft God de mensen opnieuw Zijn woord. Hij geeft hun opheldering over hun bestemming en hun taak. Hij wil door Zijn woord dichter bij hen komen. Hij wil ze vertrouwd maken met alles wat de schepping in zich draagt. Hij laat hun de samenhang van alle dingen inzien en geeft hun de geboden die basisvoorwaarde zijn voor het opgaan naar God. En bereidwillige mensen moeten de goddelijke gaven helpen verbreiden. Ze moeten er vlijtig naar streven de goddelijke openbaringen voor de mensheid toegankelijk te maken. Ze moeten als ijverige dienaren van God voortdurend Zijn werkzaamheid verkondigen. Ze moeten de medemensen laten delen in het kostelijke geschenk van genade, opdat het goddelijke woord ingang zal vinden onder de mensen, hun geloof zal versterken en hen aanspoort alles te doen om naar Gods welgevallen te leven, dus de geboden van de liefde voor God en de naaste te vervullen.

Als de mens op de hoogte is van Gods wil, kan hij pas ter verantwoording worden geroepen wanneer hij deze niet nakomt. De onwetenden kunnen weliswaar niet ter verantwoording worden geroepen, maar ze kunnen ook niet hun bestaan op aarde benutten en tot hogere geestelijke rijpheid komen, ofwel ze moeten uit eigen aandrang buitengewoon werkzaam zijn in liefde. Dat wil zeggen: de liefde moet in hen zijn, maar dan zullen ze ook op de hoogte zijn van de zin en het doel van het aardse bestaan en van hun taak. Want God deelt Zijn woord mee aan allen die het begeren, alleen niet altijd uiterlijk zichtbaar, maar in de vorm van de overdracht van gedachten. Maar diegenen tot wie het woord zo komt dat ze het kunnen opschrijven, hebben in het bijzonder ook de verspreiding van dit woord als taak, want ze ontvangen grote genade en moeten daarom ook geven. Ze moeten het evangelie verkondigen aan allen die het niet afwijzen.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte