Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1790

1790 Het geloof in het verlossingswerk ketent de macht van het kwaad

27 januari 1941: Boek 27

De geringste wil tot God is voldoende om de mens geestelijke hulp toe te sturen en daarom is het verkeerd om aan te nemen, dat een worstelende ziel geen genade vindt in de ogen van de hemelse Vader, ook wanneer ze gezondigd heeft. Degene die Hem zoekt, zal Hem ook heel zeker vinden, want de Vader in de hemel legt niet de maatstaf aan de misstappen van Zijn mensenkinderen aan, zoals de mensen op aarde dat doen. Hij maakt het Zijn kinderen niet zo moeilijk om Hem te vinden, want Hijzelf komt hun tegemoet en strekt Zijn handen uit naar het kind, dat naar Hem verlangt.

En daarom moeten de mensen ervoor uitkijken om God als onbarmhartig voor te stellen. Dat Hij degenen, die de wil hebben om Hem te naderen, in de macht van de tegenstander zou kunnen laten. De wil is het enige, dat God van de mensen eist. Degene die nu zijn wil overgeeft, kan steeds Zijn hulp verwachten. Want al is de tegenstander nog zo sterk en gaat hij met sluwheid te werk, Gods bescherming en liefde zijn toch veel sterker en kunnen de mens geheel van deze macht bevrijden.

Maar de mensen moeten naar God willen en dat met volle ernst. Dan neemt God Zelf het hart van de mens in Zijn bezit. Het wezen van degene die ernstig wil en God daarom ook probeert te dienen, doordat hij Zijn geboden vervult, die dus werkelijk in liefde werkzaam is, schrikt ook niet angstig voor de macht van het kwaad terug, want zijn geloof en zijn liefde geeft hem de kracht om moedig tegen de vijandelijkheden van de tegenstander op te treden. Hij zal steeds in God de sterkere macht erkennen en zich vol vertrouwen aan Hem overgeven.

De uit het hart komende roep van de goddelijke Verlosser ketent elke macht uit de onderwereld en daarom is het diepe geloof in het verlossingswerk de scheidingswand van het werkzaam zijn van de satanische macht. Jezus Christus als Verlosser te erkennen, betekent ook barrières op te richten tussen zichzelf en de tegenstander. En waar de mens probeert zich te scheiden van het kwaad, daar zijn de goede krachten onmiddellijk bereid om de kracht van de mens toe te laten nemen. Ze stellen zich samen beschermend rondom de worstelende mens op, wiens hart naar God gedreven wordt.

En daarom zal een werkelijk strijdend mens, die God wil naderen, nooit zonder bescherming zijn tegen de verleidingen van het kwaad, want God is de liefde en de liefde probeert te verlossen, maar ze zal niet passief toekijken, hoe de mensen in liefde en vurig verlangen verteerd worden en toch door de boze macht geketend blijven. De wil tot God is al een afwijzen van de tegenstander en steeds wordt de wil ernaar beoordeelt in hoeverre die zich naar God toekeert. Maar de mens ontvangt elke mogelijke hulp, opdat zijn worstelen niet zonder succes blijft.

Amen

Vertaald door Peter Schelling