Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1782

1782 Innerlijke stem

21 januari 1941: Boek 27

Degene, die zich niet voor de stem van het hart afsluit, moet onvermijdelijk dat doen, wat God welgevallig is, want deze stem klinkt alleen maar daar, waar de mens naar God streeft. Dat wil zeggen dat de innerlijke stem zwijgt, zodra hij zich van God afgekeerd heeft. Maar het is niet zo dat ze dan eveneens spreekt en de mens tot het kwade aan zou kunnen zetten.

De mens, die aan het aandringen van de boze krachten toegeeft, dus dat doet wat in strijd is met Gods wil, zal nooit een innerlijke vermanende of waarschuwende roep horen. Hij heeft de stem in zich tot zwijgen gebracht, doordat hij haar niet in acht nam, als ze hem vermaande of waarschuwde. Als dus de stem in het hart klinkt, is het steeds de goddelijke stem en wat ze de mens gebiedt te doen, zal ook steeds juist zijn voor God. Dus de mens, die acht slaat op zijn innerlijke stem en haar opvolgt, kan nooit verkeerd handelen voor God, want deze heeft de wil tot het goede en kan daarom niet slecht handelen.

Alleen maar wanneer hij zich nog niet vrij gemaakt heeft van wereldse verlangens, wanneer hij aardse verlangens vervullen wil, lokt hij de vijand juist door die aardse verlangens aan en deze houdt de mens alle aardse vreugden en lusten voor, tegen de drang van het hart in. En dan bestaat het gevaar, dat er geen acht geslagen wordt op de innerlijke stem. Dan heeft het lichaam de overhand gekregen over het hart. En de wil van de mens heeft zich toegekeerd naar dat, wat het had moeten overwinnen.

Dus de maatstaf zal steeds zijn, wanneer de goddelijke wil vervuld wordt. Of er voldaan wordt aan het lichaam en zijn verlangens of dat, wat de mens doet en denkt, tot nut van de ziel is. En de stem van het hart zal het opnemen eisen van dat, wat bevorderlijk is voor de ziel, maar nooit ten gunste van de verlangens van het lichaam klinken.

Degene die nu ernstig de wil van God wil vervullen, hoort de stem ook duidelijk genoeg. Hij weet altijd wat God van hem verlangt, maar soms ontbreekt het hem aan kracht om dat ook uit te voeren. Maar dan hoeft hij maar te vragen en de kracht zal hem toegestuurd worden. Zijn wil en zijn gebed weten alles gedaan te krijgen. Ontbreekt het echter aan één van beiden, dan is zijn leven net zo lang een strijden en worstelen, totdat hij vurig bidt en heel ernstig wil.

De wil van de mens brengt alles tot stand, als hij zich met de goddelijke wil verbindt. En het gebed moet daarom de nog zwakke wil betreffen, want wat voor de mensen onbegrijpelijk is, wordt duidelijk voor hem als hij zichzelf als een scheppingswerk van God beschouwt, dat onscheidbaar is van zijn Schepper. En daarom staat dat wezen ook in voortdurende verbinding met Hem en het hoeft maar te willen dat het deze verbinding ook gewaarwordt. Door de goddelijke stem, die de mens voortdurend onderricht over wat hij moet doen en laten.

Maar het is alleen van zijn wil afhankelijk of hij ernaar luistert, want God vermaant en waarschuwt wel al Zijn schepselen, maar Hij dwingt hen niet om Hem te gehoorzamen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling