Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1778

1778 Deelname van de wezens in het hiernamaals aan de onderrichtingen

16 januari 1941: Boek 27

Het regelmatige onderwijs op geestelijk gebied geeft de mensen op aarde, evenals de zielen in het hiernamaals, een omvangrijke kennis, die ook noodzakelijk is als het wezen de hem toegewezen taak moet vervullen, zodra deze het rijk aan de overkant binnengegaan is, want er is veel werk te verrichten en dit betreft meestal de zielen die onwetend zijn, maar niet onwillig om het woord van God te horen. Hun wordt zodoende nu de kennis gegeven, die hen ontbreekt en die ze in staat zijn op te nemen.

Als ze naar opheldering verlangen, dan wordt deze hun direct toegestuurd en elk antwoord spoort hen tot ijverig nadenken aan en maar zelden, en dat in gevallen van een sterke afwijzing, slaan de zielen in het hiernamaals geen acht op wat hun toegestuurd wordt en dan blijven deze zielen ook niet in de nabijheid van de gevende lichtwezens, maar worden ze naar een plaats verbannen, waar de lichtgevers zich verre van houden. Waar dus de diepste duisternis heerst en zich dienovereenkomstig weinig wetende zielen ophouden. Daar kunnen deze zielen eindeloze tijden doorbrengen, als in hen het verlangen naar kennis niet actief wordt.

Maar de zielen die voortdurend door lichtwezens onderwezen worden, laten deze wezens in nood niet alleen. Ze zoeken hen op en geven hun een beschrijving van het werkzaam zijn van liefhebbende wezens voor de mensen op aarde en de zielen in het hiernamaals. En zulke beschrijvingen kunnen de onwetende wezens ertoe brengen om een onderricht bij te wonen. Ze bekijken dan het gebeuren met nog aardse gevoelens. Ze zien dat er een verbinding is tussen de aarde en het hiernamaals en omdat ze zelf nog erg aan het aardse hechten, geloven ze eveneens de verbinding met hun dierbaren tot stand te kunnen brengen.

En dit brengt hen ertoe steeds weer naar de plaats van het onderricht terug te keren en zodoende zijn ze er ook getuige van hoe de ontvanger van de boodschappen uit het hiernamaals gedurende de tijd van het opnemen met licht omstraald wordt en hoe aangenaam de uitstraling van licht door de omgevende wezens gevoeld wordt. Dat wil zeggen hoe blij de zielen in het hiernamaals aan elk onderricht deelnemen, omdat hun kennis daardoor toeneemt en ze met deze kennis weer talloze, nog armere zielen gelukkig kunnen maken.

Alleen degene die kennis heeft, kan de hem opgedragen taak vervullen, want onwetende wezens kunnen zelf niets geven, maar enkel het gevende wezen zal zich kunnen bevrijden. Enkel geestelijke goederen kunnen weer doorgegeven worden en daarom moet het eerst eigendom van het wezen worden, dus door deze bereidwillig in ontvangst genomen worden, zodat het uitgedeeld kan worden. Want dat laatste is een dienen in liefde, waardoor het wezen zichzelf bevrijdt.

Degene die dus veel ontvangt, kan ook veel uitdelen en daarom zijn de zielen in het hiernamaals onvermoeibare toehoorders bij alle onderrichtingen, die van het hiernamaals naar de aarde plaatsvinden. En wat een wezen gegeven wordt, is weer de basis voor het werkzaam zijn in liefde, want het werkzaam zijn in liefde, zowel op aarde als in het hiernamaals, bestaat hierin, dat deze kennis verspreid wordt, opdat het overal licht wordt waar de wezens in liefde voor elkaar werkzaam zijn.

Amen

Vertaald door Peter Schelling