Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1769

1769 Opgedrongen gedachtenrichting

7 januari 1941: Boek 27

De mens is niet vrij in zijn denken, als er wijsheden op hem over worden gedragen, die menselijke resultaten zijn. Dat wil zeggen dat wanneer verstandsmatig verworden kennis weer aan de medemensen gegeven wordt en deze als het ware als onweerlegbaar voorgesteld wordt, zodat diens gedachtegang in een richting gestuurd wordt, die van de waarheid afwijkt, maar hij zelf in het geheel niet in aanmerking neemt, dat hij verkeerd zou kunnen denken. Deze gedachtenrichting werd hem nu in zekere zin opgedrongen en nu is het moeilijk voor de wezens in het hiernamaals om hem zulke gedachten over te dragen, die hem laten twijfelen aan de juistheid van deze schools overgedragen wijsheden.

Daar moeten de mensenkinderen, die de juiste kennis hebben, nu helpend ingrijpen, doordat ze onverdroten proberen het verkeerde van deze leer duidelijk te maken. Ze moeten zulke dwalende mensen aansporen om zelf na te denken. Ze moeten hun proberen te bewijzen dat een wijsheid, die uit de hemel komt, die zonder enige voorkennis verworven werd, onmiskenbaar geloofwaardiger is dan zo één, die het menselijke verstand verzon en door menselijke wil doorgegeven werd. En er moet onverdroten gewag worden gemaakt van het goddelijke werkzaam zijn, want enkel de op zo buitengewone manier verworven kennis vindt instemming, voor zover de mens beseft, dat de eigen kennis gebrekkig is. Meestal zal zijn weerstand echter groter worden, omdat hij zijn huidige kennis niet op wil geven.

Maar zonder geestelijke hulp zullen ze moeilijk de weg naar de waarheid vinden, want om deze te verwerven, moet de mens zelf geestelijk actief zijn. Maar hij mag niets in zijn denken binnen laten dringen of iets als waarheid aannemen, zonder het zelf door eigen denkwerk als geestelijk goed toegeëigend te hebben.

Amen

Vertaald door Peter Schelling