Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1758

1758 Aardse en geestelijke gedachtenrichting

31 december 1940: Boek 27

Elke gedachte, die zich op het geestelijke richt, is een overvloeien van goddelijke krachtstromen, die door talloze geestelijk rijpe wezens geleid worden en de mensen door deze wezens toegevoerd worden. Het is bovendien in zoverre een geestelijk werkzaam zijn, als de wezens in het hiernamaals hun liefdeswerken daarmee vullen, doordat ze licht en kennis doorgeven, ze zich zodoende inspannen de nog onwetende mens in de vorm van gedachten dat mee te delen, wat ze zelf in alle overvloed bezitten, maar wat de mens nog ontbreekt.

Deze krachtstromen worden de mensen niet willekeurig toegestuurd, maar steeds pas als gevolg van de menselijke wil om ze in ontvangst te nemen. Dat wil zeggen dat de wil van de mens de gedachtenrichting vormgeeft. Hij kan naar geestelijke kennis verlangen, maar zich net zo op aardse vragen instellen en overeenkomstig hiermee wordt de mens met geestelijke kracht bedeeld of hij geeft zichzelf het gewenste antwoord.

Dat zelf denken is enkel en alleen een functie van organen, die hiervoor bestemd zijn. Het is een gebruikmaking van de elk mens toegestuurde levenskracht, die hij gebruiken kan, zoals het hem goeddunkt, maar die niet nuttig voor hem is, als hij deze functie gebruikt voor waardeloze zaken. Voor zaken die waardeloos zijn voor de eeuwigheid.

Als hij nu deze kracht gebruikt om de rijkdom van zijn ziel te vergroten, om zodoende opheldering te krijgen over zijn geestelijke leven, zijn doel en zijn levenstaak, dan komt er ook geestelijke kracht bij en nu worden deze krachtstromen hem gegeven, waarvoor hij zelf door zijn wil actief moet zijn om deze te ontvangen. Maar dan is het resultaat onvoorstelbaar, want de mens wordt als het ware deze wereld binnen getrokken. Hij is, als hij aan deze gedachten toegeeft, ook zelf in het rijk van het geestelijke. Zijn gedachten zijn ver van het aardse verwijderd, want ze gaan naar daar terug, waar hun oorsprong was.

De aardsgezinde mens zal deze kracht nooit gegeven worden, want dit zou betekenen dat hij tegen zijn wil wetend zou worden. De kracht uit God heeft dezelfde betekenis als licht en kennis. Bij degene die deze kracht ontvangt, moet ook de kennis toenemen. Maar als de mens deze kennis tegen zijn wil gegeven zou worden, dan zou hij niet in staat zijn deze kennis te begrijpen. Dan is het ook verklaarbaar dat zelfs het van boven ontvangen woord, dat de mens over elke vraag opheldering geeft, onbegrijpelijk blijft voor de mens die niet naar kennis verlangt en het daarom ook afgewezen wordt, omdat het alleen maar als kaal woord tot hem komt, maar niet als goddelijke openbaring en hij hoort dit woord alleen maar met de oren, maar niet met het hart.

Zodoende is zijn gedachtegang alleen maar op aardse zaken gericht. Hij is dus puur verstandsmatig actief. Dat wil zeggen dat in hem enkel de kracht werkt die hem tot bestaan, tot leven, gegeven werd, maar die niet toereikend is om de goddelijke wijsheid te begrijpen. Als deze goddelijke krachten begrijpelijk voor hem moeten worden, dan moet hij zich bewust of onbewust met geestelijke krachten in verbinding stellen. Hij moet ze om hulp vragen of willen dat andere, dat wil zeggen geestelijke, gebieden voor hem ontsloten worden. Deze wil is het onbewust een beroep doen op geestelijke krachten en hier zal aan voldaan worden, doordat zijn gedachten nu deze richting nemen, die naar de waarheid leidt.

Amen

Vertaald door Peter Schelling