Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1755

1755 De strijd van het kwaad tegen het goede – De waardeloosheid van bezit

29 december 1940: Boek 27

U moet de Heer voor alles dankbaar zijn, want alles bewijst enkel Zijn liefde. Wat elke dag u ook brengen mag, het is zo door God bepaald en steeds alleen maar voor uw bestwil, ook wanneer het onbegrijpelijk voor u lijkt. Want de geest van eeuwigheid leidt en bestuurt alles en Zijn leiding is waarlijk boven alles wijs en liefdevol. En niets is zonder zin en doel. En vertrouw daarom de goddelijke leiding en probeer steeds maar in elke aardse noodsituatie de goddelijke werken van liefde aan u te herkennen en elke dag zal u tot zegen strekken.

Zolang de mens zich tegen goede geestelijke beïnvloeding verzet, is zijn wezen ongedurig en bedrukt, korzelig en ontevreden of ook onverschillig, lichtzinnig, genotzuchtig en op aardse genoegens bedacht. Want hij doet niets om daartegen te vechten, omdat hij zijn wil overgeeft aan het werkzaam zijn van lage geestelijke krachten, die nu al het mogelijke doen om hem ver weg te houden van de invloed van goede geestelijke krachten. En daarom is het ook heel moeilijk om geestelijke kennis dichter bij zulke mensen te brengen. Wat nu afwijst, is de wil van deze slechte wezens, die de mens volledig beheersen en zodoende strijdt het boze in de mens tegen het goede, dat hem wil helpen. En deze strijd van het geestelijke is te herkennen aan grote innerlijke ontevredenheid.

Het is voor de mens wel duidelijk dat het geen volmaakte toestand is, waarin hij zich bevindt en toch is zijn wil te zwak om deze toestand op te heffen, zolang hij zijn wil aan de tegenstander overgeeft. En de strijd zal net zo lang aanhouden, totdat hij zich geheel aan de ene of aan de andere macht overgegeven heeft. Zich overgeven aan de goede geestelijke krachten brengt hem spoedig innerlijke vrede en een bewust streven naar God zal het gevolg zijn. Maar zich geheel aan de slechte krachten in eigendom geven, zal hem eveneens een aangenaam leven bezorgen, maar enkel in aardse zin, want nu vervult deze boze macht elk verlangen van de mens om hem ver weg te houden van geestelijke gedachten. De tegenstander vervult zijn aardse verlangens en bindt hem daardoor met sterke banden aan zichzelf vast.

Het worstelen om zulke zielen is uiterst moeilijk en kan slechts dan succes opleveren, wanneer het de goede wezens lukt om in hen weerzin op te wekken tegen dat, waar ze hevig naar verlangen en de mens zodoende na begint te denken over de waarde of waardeloosheid van dat, wat hij bezit. Dan is er weer een mogelijkheid om via de gedachten op hem in te werken en begint de strijd tussen het zuivere en onzuivere geestelijke opnieuw.

Maar de mens leert de waardeloosheid van bezit pas dan kennen, wanneer hij ziet hoe snel dit kan vergaan. En daarom grijpt God Zelf vaak dan in, wanneer de intriges van de tegenstander gelukt zijn en hij het denken van de mens door en door materieel gevormd heeft. Dan stelt God Zijn wil daar tegenover en laat aan de vernietiging ten prooi vallen, wat het hart van de mens gevangenhoudt. Hij neemt de mensen het bezit op de meest verschillende manieren af, doordat Hij de natuurkrachten ertoe brengt om Zijn wil te gehoorzamen. Maar ook het werkzaam zijn van Satan zelf, die de mensen tot het verwoesten van scheppingswerken aanzet, wordt toch nog tot zegen voor de individuele mens, voor zover de mens het hem nu aangedane lijden voor een goddelijke beschikking houdt en zich berustend schikt en zodoende nu ook de waardeloosheid van aards bezit begint te beseffen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling