Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1745

1745 De juiste verhouding van de mens tot God

20 december 1940: Boek 27

De verhouding van de mens tot God neemt vaak vormen aan, die God nooit goed kan keuren en dan is een ingrijpen van goddelijke zijde nodig en zodoende ook begrijpelijk. Want de mens kan zijn aardse weg alleen dan met succes afleggen, wanneer hij de eeuwige Godheid als het hoogste en meest volmaakte wezen en zichzelf als Gods schepsel erkent en dus zijn instelling tot Hem nu ook dienovereenkomstig is. Dat wil zeggen dat hij zichzelf als afhankelijk van Hem beschouwt en nu om Zijn genade smeekt. Dan is de juiste verhouding tot stand gebracht. De verhouding van het kind tot de Vader, dat steeds weer de weg naar Hem vindt als het Zijn hulp tijdens geestelijke en aardse nood begeert.

Het is dus enorm belangrijk dat de mens deze instelling tot God heeft, want enkel deze instelling levert nu de genade van God op, omdat een smekend kind nooit onverhoord blijft. Elk mens heeft recht op de liefde en goedheid van God, als hij hier als Zijn kind naar verlangt, want Gods liefde wil uitdelen, maar ook als de Vader en Schepper van eeuwigheid af erkend worden, omdat Hij anders Zijn gaven in het wilde weg uit zou delen. Zelfs daar, waar God als gever afgewezen of niet erkend wordt.

Waar de juiste verhouding van het kind tot de Vader tot stand gebracht is, daar zal het kind ook de macht en kracht van de Vader gewaarworden en zodoende ook volledig van de Godheid, Die almachtig en wijs is, overtuigd kunnen zijn, want God geeft Zich in Zijn genade te kennen aan degenen, die Hem als hun Vader liefhebben en eren. Hij heeft begrip voor alle moeilijkheden en zorgen van de aardse mensen.

Maar omdat zonder lijden geen wezen uit kan rijpen, kan het aardse leven ook niet vrij zijn van zulk lijden. Maar daar, waar de mens net als een kind de handen smekend naar de Vader uitstrekt, staat God onmiddellijk klaar om hem hulp ten deel te laten vallen, want een vader laat zijn kind niet in nood en Hij voldoet aan de verzoeken van Zijn kinderen, naarmate ze Hem inniger aanroepen.

Maar de opwaartse ontwikkeling van degene, die ver van God af staat, die nooit kinderlijk vragend tot Hem roepen kan, die God in de verte zoekt of die nooit in een innige dialoog met Hem kan spreken, valt in twijfel te trekken, want enkel in de innigste verhouding tot Hem is de mens in staat het ongelooflijkste te presteren.

En ofschoon hij ook gelooft dat het in zijn macht ligt om alles wat het leven met zich meebrengt ten goede te kunnen keren, zal hij er toch eenmaal voor gesteld worden om om hulp te moeten smeken en gelukkig voor degene, die dan in staat is om de juiste verhouding van het kind tot de Vader tot stand te brengen, opdat zijn gebed niet onverhoord wegsterft en hij in zijn zwakke geloof de krachttoevoer uit God in ontvangst mag nemen, die hem dan ook duidelijk zal laten inzien hoe klein de mens ten opzichte van de eeuwige Godheid is en hoe diep deemoedig hij Hem naderen moet om in Zijn genade te staan.

Amen

Vertaald door Peter Schelling