Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1735

1735 Liefde – Wijsheid – De kracht van het inzicht

11 december 1940: Boek 27

Wat de mens onbegrijpelijk voorkomt, zou hij vanuit het licht van het geestelijke bezien, goed in staat zijn om te begrijpen en het is ook alleen maar via de weg van het geestelijke mogelijk om hem helderheid te verschaffen, want zijn gedachtegang kan pas dan op die manier geleid worden, zodat het één na het ander begrijpelijk voor hem wordt, zodat hij zich nu instemmend op kan stellen ten opzichte van wat hij voordien voor onaannemelijk hield.

De grondgedachte van al het bestaan is de liefde. Uit de liefde is alles ontstaan. Door de liefde wordt alles leven gegeven en de liefde is de sleutel tot kennis over alles wat er is. De liefde is de poort naar de eeuwigheid, zoals de liefde de uitgang was. Alles is uit liefde ontstaan en alles, wat zich van de eeuwige liefde gescheiden heeft, zal tot liefde wederkeren.

En als de mens nu tot inzicht wil komen, als hij de waarheid wil kennen, als hij de oplossing voor elk vraagstuk, die goddelijke zaken, geestelijke vragen of zaken die de schepping aanroeren wil vinden, dan moet hij zich onvermijdelijk eerst tot liefde vormen. Pas dan kan hij wetend worden. Het kennen van de waarheid hangt van de liefdesgraad van de mens af.

En als de mens alle waarheid ter overweging gegeven zou worden, als hem over alles wat hij verlangde te weten, opheldering gegeven zou worden en hij zou de liefde niet hebben, dan zou hij er niets van begrijpen. Hij zou alles ontkennen. Hij zou het als de grootste dwaling afwijzen, want hij kan het niet begrijpen, omdat het licht van het inzicht niet in hem ontstoken is, wat alleen de liefde maar volbrengt. Daarom moet eerst dit vlammetje, dat onder afval en as in hem smeult, gevoed worden. De mens moet bereid zijn om in liefde te dienen. Er bestaat geen andere mogelijkheid om in de eeuwige waarheid binnen te dringen en de mens, die naar de waarheid verlangt, moet daarom tegelijkertijd de liefde beoefenen om deze te kunnen ontvangen.

Maar de liefde is iets geestelijks. Ze is iets, dat in het gevoelsleven tot uiting komt. Ze komt uit het geestelijke rijk, zoals ze ook weer naar het geestelijke rijk leidt. Zoals de mens dit geestelijke met aardse werkzaamheid verbindt, dus het gevoel in zich tot uitdrukking brengt, zodat hij nu een werkzaamheid verricht die aards herkenbaar is, ontvangt hij weer iets geestelijks, want de liefdeswerkzaamheid van de wezens in het hiernamaals komt nu namelijk tot uiting. De mens wordt nu in de kennis van goddelijke wijsheden binnengeleid. Hij mag nu in het licht wandelen.

De liefde moet in ieder geval eerst tot uiting komen, voordat een geestelijke verbinding ontstaat, omdat een mens, bij wie het aan liefde ontbreekt, ook niet het zacht gesproken innerlijke woord hoort. Mensen zonder liefde zijn werelds ingesteld. Ze hebben er geen verlangen naar om te weten te komen hoe de wereld buiten de aarde geaard is, omdat ze deze eenvoudigweg afwijzen. Ze willen ook van een verder leven in het geestelijke rijk niets weten, omdat hun liefde verkeerd is en het slechts zichzelf en het toenemen van het welzijn op aarde betreft.

Als dit hun op één of andere manier als waardeloos voorgesteld wordt, dan raakt dit hun eigenliefde, die ze echter niet op willen geven en ze verwerpen daarom alles wat op een leven buiten het aardse leven zou kunnen wijzen. De liefde voor God en de medemensen zal steeds de geestelijke toestand verlichten, maar de eigenliefde zal elk licht, dat in de geestelijke nacht zou willen schijnen, uitdoven. Hiermee zal ook de kracht van het inzicht van de mens overeenkomen, want degene die in de liefde werkzaam is, zal de waarheid gegeven worden en tegelijk hiermee de kracht om haar als waarheid te herkennen. Maar voor de anderen zal alles onbegrijpelijk blijven en ofschoon het hem ook nog zo duidelijk aangeboden wordt, zal hij het niet begrijpen.

Om zijn kennis te vergroten, moet de mens een beroep doen op de liefde van de geestelijke wezens, die bereidwillig zijn om uit te delen aan degene, die net als zij liefhebbend werkzaam zijn. Want alles, wat in de liefde staat, probeert zich te verbinden. Bijgevolg moet de kennis van de mens toenemen, als hij niet traag wordt om in liefde werkzaam te zijn. Voor hem openen zich de poorten van de hemel en alle wijsheid zal hem volgens Gods wil geleerd worden, Die de waarheid over de aarde zou willen verspreiden en daarom de verbindingen naar het hiernamaals zegent.

Amen

Vertaald door Peter Schelling