Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1616

1616 God, de oer-eeuwige kracht – Het oer-eeuwige licht – Lichtdrager

17 september 1940: Boek 25

Het centrum van al het licht en alle krachtuitstraling is God, de oer-eeuwige kracht, het oer-eeuwige licht. Vanuit Hem gaan alle stralen het heelal in en alles, wat uitgegaan is, stroom weer naar Hem terug.

Maar licht en kracht worden niet doelloos uitgezonden, want de wijsheid van God heeft voor alles Zijn bestemming. De bestemming van de geestelijke uitstraling is om al het wezenlijke, dat eveneens uit de goddelijke kracht voortkwam, maar door de wil van de tegenpool van God voortgebracht werd, zo met licht en kracht te doorstromen, dat het daarheen terugverlangt, naar wat de oorsprong van deze kracht is, dus ook zijn oorspronkelijke begin was.

De eindeloos lange weg, die het wezenlijke afleggen moet voor de terugkeer in het vaderhuis betekent voor het wezen een voortdurende toevoer van kracht, die ook zijn oorsprong is. En deze toevoer van kracht brengt het wezen in een bepaalde staat van rijpheid, waarin het zijn oorsprong herkennen kan, wanneer het dat wil. Het herkennen van zijn oorsprong uit God is de eerste voorwaarde voor de uiteindelijke terugkeer naar Hem.

En zodoende doorstroomt de goddelijke licht- en krachtschenker alles, wat uit Hem voortgekomen is voor de eerste keer met Zijn licht om het wezenlijke de mogelijkheid van een herkennen van zijn oorsprong te geven. Want licht is kennis en het wezen wordt in de kring van het licht geleid, opdat het leert herkennen. En Hij doorstroomt het met kracht om het wezenlijke, dat nu herkend heeft, de weg naar het vaderhuis te laten vinden. Licht en kracht zijn één. Degene, die besef heeft, doet ook het juiste voor de hereniging met zijn Verwekker.

Maar de uitstraling van God vereist dragers, dat wil zeggen ontvangststations, die elke kracht- en lichtuitstraling omleiden en doorgeven, opdat al het wezenlijke gegrepen wordt. Zulke dragers van licht en wijsheid zijn zodoende in zekere zin de uitvoerenden van een proces, dat absoluut plaats moet vinden als het wezenlijke uit God de juiste weg moet nemen; de weg naar God. Anders zou het wezen weer naar de tegenpool van God terugverlangen, wanneer het licht en kracht zou moeten ontberen en het zou aan de macht van de laatste uitgeleverd zijn. Zodoende ontvangt al het wezenlijke onophoudelijk kracht uit God. Het blijft in een onafgebroken verbinding met de oerkracht, aan welke hij zijn bestaan dankt.

De lichtdragers, die de toestroom direct uit God ontvangen, bedenken daar nu talloze wezens mee. Ze dringen de zogenaamde dode vorm binnen, laten voor de daarin verborgen wezens een vermoeden van licht en kracht achter, dat verlangen opwekkend werkzaam moet zijn. Ze doorstromen talloze kleine en kleinste levende wezens met deze kracht en wekken in hen het verlangen naar licht op. Ze brengen kracht en licht bij de mens, die al bewust volgens zijn doel leeft om in hem de laatste kennis te laten rijpen en het verlangen naar de vereniging met de oerkracht op te wekken en voortdurend te vergroten.

En zodoende staat alles wat er is in een voortdurende verbinding met God als de Schenker van kracht, zonder welke niets zou kunnen bestaan. En daarom zal een wezen ook nooit verloren kunnen gaan. Maar het zal zich ook niet in een niets op kunnen lossen, want de goddelijke kracht zal nooit uitgeschakeld worden en daarom zal ook niets, wat eenmaal bestaat, kunnen vervluchtigen. Enkel in de toestand van vrije wil kan het wezen de toestroom van kracht en licht afwijzen, wat echter niet tot gevolg heeft, dat het nu zonder krachttoevoer blijft. De kracht die tot zijn instandhouding dient, wordt hem voortdurend toegestuurd, maar het zal hem ontbreken aan kracht om God te naderen, zolang het deze bewust afwijst.

De krachtuitstraling is een aanhoudend proces, dat op God Zelf gefundeerd is. God is eeuwig, zonder begin en zonder einde. Zodoende moet ook de kracht zonder begin en zonder einde zijn en omdat ze onbeperkt is, kan ze ook onbeperkt ontvangen worden door de wezens, die er bewust naar verlangen. En dit ontvangen is onvoorstelbaar zaligmakend voor het wezen, want wat uit God komt, moet ook een zaligmakend gevoelen veroorzaken, dat het wezen alleen maar zo lang onthouden wordt, zoals het niet bewust naar goddelijke uitstraling verlangt.

Maar alle wezens, die lichtdrager geworden zijn, jubelen en juichen in dankbaarheid voor hun goddelijke Heer en Schepper, Wiens uitstraling van Zijn liefde het summum van eeuwige gelukzaligheid is. En zo vervullen ze hun missie om deze uitstralingen door te geven met de volste toewijding, steeds gedrongen door de liefde voor de wezens, die nog niet in staat zijn om het wonder van de goddelijke liefde te begrijpen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling