Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1611b

1611b Genademiddelen – Gebed en liefdadigheid

14 september 1940: Boek 25

En de innerlijke vrede zal het teken zijn dat God in hem is. Maar voor degenen, die het aan goddelijke genade ontbreekt, omdat ze deze genaden noch begeerden, noch in ontvangst namen, zoals het hun aangeboden werd, is de weg omhoog zo moeilijk, dat ze deze niet af kunnen leggen, want hun kracht is te gering en ze vragen geen kracht van God, ofschoon het hen ter beschikking staat. Ze benutten het genademiddel niet en hun ziel is zwak en niet in staat om zich tot de hoogte verheffen.

En toch laat God de genadezon ook voor hen schijnen, doordat Hij Zijn woord aan de mensen geeft en hen erop wijst om aan hun ziel te denken. Hij geeft hun kennis van de mate van genade, waar elk mens recht op heeft. Hij wil dat ze opletten en niet zonder waarschuwing door het aardse leven gaan. En zo wordt de mens onbewust ook de goddelijke genade toegestuurd en ze wil alleen maar gegrepen worden.

En weer is het de vrije wil van de mens om de hand van God te grijpen en de goddelijke genade te accepteren, die hem zo liefdevol aangeboden wordt en, als hij eenmaal deelachtig aan deze genade wordt, hier steeds weer naar vraagt en daardoor kracht ontvangt om zichzelf te verlossen gedurende zijn levenswandel op aarde. Alleen zijn wil is zodoende vereist om alles te kunnen volbrengen, wat zijn ziel tot heil strekt. Zijn wil moet God zoeken. Zijn wil moet zich ondergeschikt maken aan Hem en zijn wil moet bewust naar Hem streven en daartoe de kracht vragen van God.

Hij brengt dan de verbinding met zijn Vader van eeuwigheid af tot stand. Hij wil naar God. En deze wil betekent zijn verlossing. En God komt hem altijd en overal tegemoet. Hij eist van de mens niets meer, dan waar deze aan kan voldoen. Hij biedt hem alle hulpmiddelen aan, die hem het opklimmen mogelijk maken en Hij eist van het wezen alleen maar, dat het zich niet afwijzend gedraagt, maar dankbaar de genaden in ontvangst neemt, die de weg omhoog garanderen. Maar God dwingt de wil van de mens niet en daarom kan de genade van God hem zonder diens wil niet toegestuurd worden, omdat de ziel anders naar de hoogte geduwd zou worden, dus niet in de volle vrijheid van de wil naar boven verlangt, maar dwangmatig deze weg naar boven af zou leggen.

Want de goddelijke genade is kracht uit God, die weer naar God terugverlangt. Zodoende kan deze kracht alleen maar dan aan het wezen gegeven worden, wanneer het uit vrije wil eveneens naar God verlangt. Daarom is de vrije wil onontbeerlijk, als het wezen zich uit zijn laatste belichaming op aarde verlossen wil.

Amen

Vertaald door Peter Schelling