Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1611a

1611a Vrije wil noodzakelijk voor de verlossing – (Zelfverlossing)

14 september 1940: Boek 25

Op grond van de vrije wil heeft de mens het in zijn macht zichzelf te verlossen. Hij is alleen zwak en krachteloos omdat hij geen gebruik maakt van het genademiddel, dus zonder gebruikmaking van geestelijke kracht. Genade is alles, wat God in Zijn liefde aan de mens geeft, als de mens hiernaar verlangt. In de genade van God te staan, betekent voortdurend door Zijn liefde verzorgd te worden en deze liefde grijpt overal in, waar de mens in gevaar verkeert. Als er gevaar voor zijn ziel dreigt, zal de goddelijke liefde hem helpen, voor zover de mens zich niet tegen deze hulp verzet.

Het doeltreffendste genademiddel is het gebed. Het gebed is het middel om mateloos genaden te kunnen ontvangen, dat wil zeggen steeds weer kracht en hulp in alle nood en leiden van de ziel te ontvangen. Het gebed brengt teweeg, dat de goede geestelijke wezens zich behulpzaam aan de mensen ter beschikking stellen, dat wil zeggen dat ze de kracht, die ze in alle overvloed bezitten, afgeven aan de mensen, die hier in het gebed om vragen. Want dan is de vrije wil van de mens bezig geweest om kracht uit God te vragen. Het gebed is dus een middel om mateloos genaden te ontvangen.

En een ander genademiddel is het werkzaam zijn in liefde. Want met elk werk van onbaatzuchtige naastenliefde stroomt de goddelijke genade hem in de vorm van goddelijke liefde toe en deze spoort de mens tot steeds actievere liefdadigheid aan en enkel door de liefde verlost de mens zichzelf. Zodoende wordt de kracht in de mens des te sterker, naarmate hij zich in de liefde oefent en daardoor de genade van God in ontvangst neemt, dat wil zeggen dat zijn kracht voor zijn zelfverlossing toeneemt. Er kan geen kracht of genade naar de mens toestromen, die alleen maar één of andere formaliteit vervult. Het innerlijke van het hart moet hem aansporen om te bidden en lief te hebben. Alleen dan kan hem genade geschonken worden.

En bezorgdheid, ziekte en ellende zijn bewijzen van de goddelijke liefde, want ze moeten de mensen in de toestand brengen om de genademiddelen te gebruiken, dus in het gebed om hulp te smeken en actief in de naastenliefde te worden. En God leidt de mensen zo, dat ze het verlangen in zich dragen om in de stralen van de goddelijke zon te staan. Hij biedt hun in zekere zin de genademiddelen aan, opdat ze zich hiervan bedienen.

Maar het geestelijk volmaakte heeft dezelfde wil als God en spant zich als uitvoerende van die wil op dezelfde manier in om de wezens op aarde te beïnvloeden, opdat ze zich van het genademiddel bedienen. Ze sporen de wil van de mens aan om liefhebbend werkzaam te zijn en God om Zijn krachtschenking te smeken. Pas dan wordt de vrije wil goed gebruikt. De mens is dan in staat om zichzelf te verlossen, want hij doet alles met behulp van God. Hij doet een beroep op de genade van God en leeft zodoende in en met God.

Amen

Vertaald door Peter Schelling