Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1570

1570 Directe uitstraling – Genadegeschenk

16 augustus 1940: Boek 25

De directe uitstraling van goddelijke kracht te mogen ontvangen, betekent een onvoorstelbare genade voor de mensen. Dit is een geschenk, dat ver boven de verdienste van een mens uitgaat, want door God waardig bevonden te worden om aangesproken te worden, is iets wat zo gelukkig maakt, dat het menselijk niet de begrijpen valt. Die het hoogste en meest volmaakte Wezen is, Die de hemel en de aarde geschapen heeft, Die regeert over alles wat er is, buigt zich naar een mensenkind over en uit Zich aan hem.

Dit is een genadegeschenk, die onmiskenbaar voldoende is om een mensenkind tot een volmaakt wezen te vormen, want de kracht van God wordt hem gegeven en deze kracht uit God is tot alles in staat, dus kan ze ook een mens, die van goede wil is, volledig omvormen en diens opwaartse ontwikkeling bevorderen. En kracht uit God is elk woord, dat het mensenkind toegestuurd wordt door Gods enorme liefde, want wat van God komt, kan niets anders zijn dan Zijn uitstraling en als God kracht uitstraalt, wint het met deze kracht bedacht wezen aan geestelijke substantie.

Het neemt dus iets uit Gods hand in ontvangst, wat aan toename van zijn wezenlijkheid bijdraagt. Het geestelijke uit God verbindt zich met het geestelijke in de mens en dit komt zo aan het licht, dat het verlangen naar het zuiver geestelijke versterkt wordt en hier wordt gevolg aan gegeven door een toegenomen aanvoer van geestelijke kracht. Naar buiten is zo’n toestroom van kracht niet erg zichtbaar, maar het wezen van de mens, zijn denken en voelen vergeestelijken zich steeds meer en pas dan vervult de mens het doel van zijn aards leven, wanneer al zijn zorgen louter de opwaartse ontwikkeling betreft.

Dat een mens met zo’n buitengewoon genadegeschenk bedacht wordt, wordt hierdoor verklaard, dat dit mens geen enkel aards voordeel zocht in de verbinding, die hij zelf uit eigen beweging aanknoopte. Voor zover er één of andere berekening aan zo’n verbinding ten grondslag ligt, komt dit nooit en te nimmer tot stand. Maar omdat de wil tot God de reden was en de onderwerping van de eigen wil aan de verbinding tussen de hemel en de aarde voorafging, greep de goddelijke, vaderlijke goedgunstigheid Zijn schepsel in Zijn onuitsprekelijke liefde en trok het naar Zich toe.

En omdat God kracht in Zichzelf is, moest de goddelijke kracht dus voortaan in dit mensenkind overvloeien en op de hiervoor genoemde manier op dit kind inwerken. Het kan nu niet anders dan de wil vervullen van Degene, Die immers nu pas overvloeit naar al het geschapene, wat zich met Hem verbindt. De mens moet nu in zekere zin de goddelijke uitstaling van kracht in zichzelf gewaarworden, doordat alles in hem aandringt op vereniging met Degene, Die Zelf kracht is.

De wil van de mens moet zich steeds ijveriger op God richten. Het geestelijke in de mens en het geestelijke daarbuiten moeten naar elkaar streven, want al het geestelijke is kracht uit God, die weer naar Hem, van Wie het uitgegaan is, terugverlangt. Daarom moet de uitstraling van goddelijke kracht ertoe leiden, dat de mens haar weldaad bij zichzelf bespeurt en weer de definitieve vereniging met de Schenker van kracht nastreeft.

Amen

Vertaald door Peter Schelling