Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1546

1546 Overwinnaar van de dood – Eeuwige heerlijkheid – Verkeerde wil

31 juli 1940: Boek 25

Degene, die naar het leven streeft, naar het leven, dat God beloofd heeft aan degenen, die hem liefhebben, het leven in alle heerlijkheid in de eeuwigheid, zal een overwinnaar zijn van de dood. Want hij heeft de dood door waarheid overwonnen, want zijn leven is nu licht. Maar dood is duisternis, dood is passiviteit van de geest. Dood is volledige machteloosheid en in gevangenschap van de boze macht.

En als God het eeuwige leven belooft aan degenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden, dan zou het wel gemakkelijk moeten zijn om Zijn wil te vervullen, want Hij geeft het heerlijkste als beloning. Hij biedt alles, wat uit Hem komt. Hij biedt Zichzelf, Zijn licht en Zijn kracht, Zijn liefde, wijsheid en almacht aan degenen, die volmaakt zijn, zoals de Vader in de hemel volmaakt is. En dit is het heerlijkste genadegeschenk van God. Het wezen mag onverdiend iets in ontvangst nemen, wat zo buitengewoon heerlijk is. Wat leven is en leven geeft. En God eist als tegenprestatie niets meer, dan de wil van degene, die naar de eeuwige heerlijkheid verlangt.

De misbruikte wil heeft de scheiding van God veroorzaakt, dus moet de juiste wil weer herenigen, wat gedurende eindeloze tijden gescheiden was van God. Maar de wereld met haar bekoringen is het grootste gevaar voor de nog besluiteloze wil. Hij ziet enerzijds wel de eeuwige heerlijkheden, maar nog ver weg en hij wendt zich daarom liever naar de bereikbare aardse heerlijkheden, die voor hem begerenswaardig lijken te zijn en de sterkste prikkeling op zijn zinnen uitoefenen.

En bijgevolg gebruikt hij zijn wil verkeerd en sluit voor zichzelf de deur naar deze heerlijkheden, die het eeuwige leven betekenen, af. En hij vervult de goddelijke geboden niet, want zijn hart hangt nog aan de materie. Het probeert deze te vermeerderen en zal begrijpelijkerwijs niet in staat zijn om zich daarvan te scheiden, doordat hij opoffert, de naasten onzelfzuchtige liefde geeft en dus de goddelijke geboden vervult. Hij heeft de eigen wil niet opgegeven en kan dus ook niet deelachtig worden aan de genade. Hij kan niet deelachtig worden aan dat, wat God belooft aan degenen, die Hem meer liefhebben dan al het aardse, die alleen Zijn wil proberen te vervullen en geen acht slaan op de wereld en haar bekoringen.

Voor hen zal zich een wereld van ongekende heerlijkheid ontsluiten. Ze zullen onvoorstelbare gelukzaligheden ontvangen. Ze zullen met volle teugen genieten van verrukkingen, die voor de mens onbegrijpelijk zijn, zolang hij nog op aarde is. Ze zullen in waarheid kinderen van God genoemd kunnen worden, want ze zijn net als Hij werkzaam. Dat wil zeggen dat de goddelijke wil hen doorstroomt en dat alles, wat ze doen, uit zichzelf doen, in overeenstemming met de goddelijke wil uit Zijn wijsheid en kracht doen. Hun loon zal weergaloos zijn, want niets op aarde kan bij benadering de gelukzaligheden beschrijven, waarvan een volmaakt wezen genieten mag. Want de Heer heeft Zelf op aarde gezegd: “Geen menselijk oog heeft ooit gezien en geen menselijk oor heeft ooit gehoord, wat Ik bereid heb voor degenen, die Mij liefhebben”.

Amen

Vertaald door Peter Schelling