Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1535

1535 Het onderwerpen van de wil aan de goddelijke wil

23 juli 1940: Boek 25

Degene, die zich aan de goddelijke wil onderwerpt, zal niet hoeven te vrezen niet aan de goddelijke eisen te voldoen. Want hij heeft al zijn vroegere verzet opgegeven. Hij heeft zich aan de macht toevertrouwd, Die hem geschapen heeft. En hij wordt nu door deze macht liefdevol verzorgd, zodat een terugval niet meer te vrezen valt, want de goddelijke wil zal op zo’n mensenkind overgaan en het zal nu denken, handelen en willen in overeenstemming met de goddelijke wil. Het verlangen om Gods toestemming te krijgen voor alles wat hij nu doet, beschermt hem tegen de zonde, want alles, wat tegen Gods wil in gaat, is zonde. Zonde is alles, wat de tegenstander de mensen ingeeft.

Maar een mens, die zijn wil bewust aan God geeft, is aan de invloed van de tegenstander ontsnapt en zal nu steeds dat doen, wat God welgevallig is. En daarom is de onderwerping van de eigen wil de eerste opdracht van de mens. Wanneer hij zijn goddelijke Schepper zijn wil teruggeeft, wanneer hij zich vrijwillig binnen Zijn ban begeeft, dus de goddelijke wil bij al het handelen en denken vooropzet, dan moet hij onvoorwaardelijk dat uitvoeren, wat Gods wil is. Hij kan nu nooit eigenmachtig handelen, maar hij verwacht de leiding van God en onderwerpt zich dus voortdurend aan Diens wil.

De mens zal dit nu in het hart gewaarworden. Hij zal zich gedrongen voelen tot alle doen en laten en als hij nu aan deze drang van het hart toegeeft, zal hij steeds de goddelijke wil vervullen. Hij zal duidelijk en zeker zijn aardse weg gaan. Hij zal niet angstig zijn en de moed verliezen, maar steeds vastberaden en moedig alles uitvoeren, wat zijn hart hem voorschrijft. En deze stem van het hart is de goddelijke stem.

De mens, die naar God verlangt, zal ook steeds zijn eigen wil opgeven, omdat hij zich niets meer aanmatigt, maar in alle deemoed zijn afstand van God herkent en nu naar niets anders meer verlangt, dan deze afstand te verkleinen en hij zou nu alles willen doen, wat met de goddelijke wil overeenkomt. En als de mens wil, wat God wil, wordt hij vrij.

Hij moet nu onvermijdelijk de juiste weg gaan, want God Zelf schrijft hem deze weg voor en hij verzet zich hier niet tegen. En nu kan de goddelijke genade hem toegestuurd worden. Hij zal in alles de liefde van God herkennen en deze liefde willen verwerven, zich haar waardig betonen en zich inspannen om zo te leven, zoals het God welgevallig is. Want hij wil naar God en deze wil levert hem ook de liefde en genade van de hemelse Vader op en Zijn voortdurende zorg voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel.

Amen

Vertaald door Peter Schelling