Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1479

1479 Vereniging met God gevolg van werkzame liefde

18 juni 1940: Boek 24

Het vinden van het innerlijke contact met het goddelijke is steeds een gevolg van de in de mens ontwaakte liefde. Het is onmogelijk, dat een mens, die niet van tevoren door werken van liefde de wil getoond heeft zich positief ten opzichte van de eeuwige Godheid op te stellen, zich met God verbinden kan. Daaruit blijkt, dat enkel door de liefde zich een vereniging met God laat bereiken. Dat dus de vereniging met God een tot liefde geworden zijn vooropstelt. Verder is het begrijpelijk, dat God, als de liefde Zelf, daar zal zijn, waar ware liefde werkzaam wordt.

De mens voelt dus als het ware in een werk van liefde de aanwezigheid van de eeuwige liefde als toegenomen aansporing tot liefde en een zaligmakend bewustzijn van kracht. Dit is puur lichamelijk nauwelijks waarneembaar, maar de ziel ervaart dit in zekere zin onbewust door innerlijke vrede en verhoogde levensvreugde, die echter geen aardse interesses betreft. Ze probeert God en de oneindigheid te doorvorsen. Ze zal, wanneer ze eerst eenmaal in liefde werkzaam geworden is, zich genoodzaakt voelen over God en het geestelijke na te denken.

Want het is het gevolg van de liefde van het hart, dat de eeuwige liefde zich nu aan de mens te kennen geeft en zijn gedachtegang naar Zichzelf toe leidt. En de mens voelt zich goed in de geestelijke atmosfeer, die hem nu omgeeft. Hij wordt het goddelijke gewaar, waar het hem nadert. Hij laat zich grijpen door de kracht van de goddelijke liefde. Hij probeert zichzelf zo te ontwikkelen, dat hij deze goddelijke verbinding waardig wordt. Hij spant zich voortaan voor zijn zielenheil in, omdat hij beseft, dat het doel van de mens de vereniging met God moet zijn.

Hij hoeft zich nu op geen enkele manier aan de plichten van het aardse leven te onttrekken, maar hij moet erop bedacht zijn de arbeid aan zijn ziel voorrang te geven boven het aardse streven, dan is de aardse werkzaamheid eveneens bevorderlijk voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel. Als hij alles begint en beëindigt met God en steeds alleen maar de verbinding met God nastreeft, zal alle aardse werkzaamheid hem tot zegen zijn, want hij dient nu door zijn aardse arbeid bewust de medemens en dit kan hij moeiteloos volbrengen, als hij steeds de kracht uit God verlangt en zich voortdurend in de liefde oefent.

Want nu doet hij alles met God, Die in elk liefdeswerk bij hem is. Hij heeft zich uit het rijk van de duisternis bevrijd en is bewust het rijk van het licht binnengetreden. En licht betekent altijd de nabijheid van God. Zijn geest moet nu ook ontwaakt zijn, dus licht betekent hetzelfde als kennis, want God is de wijsheid en de liefde. Als God als de liefde, door werken van liefde met de mens verbonden is, moet ook de wijsheid in dezelfde mate op de mens overslaan. Een liefhebbend aards wezen moet tegelijkertijd een wetend wezen zijn, want als God Zich door de liefde aan de mens bekendmaakt, schakelt Hij de wijsheid niet uit en steeds zal de mens, die zich door de liefde met God verbonden heeft, wetend zijn.

Amen

Vertaald door Peter Schelling