Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1463

1463 Verwaandheid – Bewust vragen om goddelijke kracht

9 juni 1940: Boek 24

Het is uw grootste vergissing, dat u zich in het volle bezit van alle kracht waant en dat u gelooft het aardse leven alleen meester te kunnen worden. En u wijst daarom de gedachten, dat u hulpbehoevend bent en dus ook een keer om hulp zou kunnen moeten vragen, ver van u af. En daarom is uw instelling ten opzichte van God negatief. U herkent Hem niet en Zijn voortdurend werkzaam zijn is voor u dus niet zichtbaar. En dat is een buitengewoon gevaarlijke instelling, want u vermindert daardoor zelfs nog de kracht, die God u voor het lichamelijke leven toe laat komen. Hij moet deze kracht verminderen om u de eigen onmacht te laten herkennen. Hij moet u ziekte en lichamelijk leed laten overkomen, opdat u daaraan een hogere macht herkent.

De toevoer van kracht uit God zal u zo toegemeten worden, zoals u denkt die kracht te gaan gebruiken. De kracht uit God voor het geestelijk uitrijpen staat u onbeperkt ter beschikking. Maar als u niet om haar vraagt en u haar slechts ter wille van het aardse leven nodig heeft, zult u ook slechts alleen maar kunnen ontvangen, wat voor het aardse leven volstrekt nodig is, maar elke geestelijke schenking van kracht blijft u onthouden, totdat u hier bewust om vraagt. En dit gebrek aan kracht kan alleen maar tot geestelijke teruggang leiden, want u streeft geen vooruitgang na en u denkt slechts aan het lichamelijk welbevinden.

De goddelijke kracht werd u gedurende onheuglijke tijden toegevoerd zonder dat uw wil daarvoor nodig was. Maar in het aardse leven moet de wil zelf werkzaam worden om de kracht, die u ter beschikking staat, bewust te vragen, omdat de mens anders een onvrij wezen zou zijn, dat weer afhankelijk zou zijn van de goddelijke wil. De vereniging met geestelijke kracht is de eigenlijke opwaartse ontwikkeling van het geestelijke. Om nu zonder daar een verzoek voor te hebben ontvangen het wezen geestelijke kracht te geven, zou betekenen dat de opwaartse ontwikkeling van het geestelijke gedwongen wordt bevorderd. En dat is volgens de goddelijke wet volledig uitgesloten, want zo’n ontwikkelingsproces zou nooit een wezen opleveren, dat gelijk is aan God.

Het wezen kan door zijn wil het hoogste bereiken. Maar zonder deze wil werkzaam te laten worden, is elke vooruitgang onmogelijk. Daarom moet er steeds op de menselijke wil ingewerkt worden, zodat deze zich naar God toekeert, zich aan Hem onderwerpt en dus ook kracht verlangt voor het geestelijke welzijn.

Maar de geestelijke toestand van de mensen is troosteloos. Ze zien de noodzaak van hulpverlening van de kant van de eeuwige Godheid niet in. Ze denken onophoudelijk slechts aan de aardse behoeften en ze hebben een afwijzende houding ten opzichte van elke geestelijke vermaning. Ze staan dus ver van God af en willen Hem niet in de nabijheid herkennen en ze hebben de waan, dat ze toch veel vorderingen in hun inzicht gemaakt hebben, omdat ze onbezwaard en vrij geloven, terwijl ze degene, die geestelijk streeft, beperkingen en bezwaren aan willen praten. En dus wordt ook de jonge generatie zo opgevoed, dat ze zichzelf machtig en sterk waant en dat ze het aardse leven voor zichzelf volgens een goed bedacht plan vorm kan geven. En ze ontbeert de toevoer van kracht uit God, omdat ze er niet naar verlangt.

Maar als de dag komen zal, die de mensheid iets anders leert, zal grenzeloze ellende en angst de mensen overvallen, die hun eigen macht als nietig herkennen en aan machten prijsgegeven zijn, waar tegenover ze zich niet kunnen handhaven. Dan zal de mens moeten beslissen om ten onder te gaan of om zijn handen smekend naar Degene, Die hij tot nog toe ontkend heeft, uit te strekken, opdat Hij hem helpt en hem het aardse leven laat behouden met de opwaartse ontwikkeling van de ziel als doel, waarvan de graad van rijpheid nog heel laag is. Maar gezegend is degene, die dit tijdens momenten van de grootste nood beseft. God zal hem helpen en hem redden.

Amen

Vertaald door Peter Schelling